Bethelkerk, 11 juli 2004
En Jezus zeide tot hem: Ga heen, doe gij evenzo. Lucas 10:37
Wonderlijk toch. Eén van de eerste verhalen die ik mij uit de bijbel herinner - ik moet zo’n vijf jaar oud geweest zijn - is het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Het was op de bijbelclub - met flanelbord - en maakte diepe indruk op mij. Ik kon mij maar niet voorstellen dat de mensen aan die mishandelde man voorbij liepen!
Het is een gelijkenis die een grote invloed heeft uitgeoefend op de christelijke ethiek in de Westerse wereld. In Engeland heb je bijvoorbeeld de ‘ Samaritans’, zij helpen invaliden en aan huis gebondenen. Ik hoorde Berkhof ooit zeggen dat het een vrucht van het christendom is dat wij mensen niet op straat laten kreperen, zoals in veel delen van de wereld, maar dat er een ambulance komt. De naastenliefde die een plek heeft gekregen in de overheidsstructuur.
Dat is trouwens een verworvenheid die in de huidige cultuur onder zware druk komt te staan: mensen moeten zichzelf maar van en voor hulp verzekeren, zo is de tendens.
Altruisme is kenmerkend voor de christelijke ethiek: niet het eigenbelang als calculerend principe, maar omzien naar de ander. Daar ligt trouwens ook een gevaar, want het heeft vaak hypocrisie en schuldgevoel tot gevolg. Met de mond belijden we dat we niet ons eigen belang (moeten) zoeken, maar in de praktijk leven we ten koste van anderen. We kunnen ook vaak niet anders: kun je je het lot van elke dakloze, elke bedelaar, iedere asielzoeker aantrekken?
Daarom kan ik mij de vraag van de wetgeleerde wel voorstellen: ‘Wie is mijn naaste?’ Op de vraag wat te doen om het eeuwig leven te beërven had Jezus geantwoord met de wedervraag wat er in de Thora geschreven staat. God liefhebben en de naaste als jezelf, had de man geantwoord. En helemaal in lijn met de Thora had Jezus gezegd dat dat het leven zin geeft, eeuwigheidsglans. Maar de man vraagt door, want hij kampt met datzelfde schuldgevoel dat u en ik zo goed kennen. ‘Doe ik wel genoeg?’ ‘Schiet ik niet te kort?’ ‘Wie is mijn naaste?’ Is dat ook mijn politieke tegenstander, de moslimfundamentalist? Hoe gek het ook klinkt, we hebben minder moeite met de dakloze, de verslaafde of prostitué. Zielige mensen moeten eigenlijk geholpen worden. Maar waar begin je dan? Wie is mijn naaste?
Het is typisch de vraag van de mens die recht overeind staat en die van boven naar beneden kijkt. Vanuit mijn comfortabele positie heb ik de macht te helpen of niet te helpen. Een beetje voor onze lieve Heer te spelen. Hoeveel boosheid en vijandschap tegen het christelijk geloof zal niet voortgekomen zijn uit deze onbewuste, diaconale superioriteit? In het Haagse Straatnieuws van deze maand stelt de beeldend kunstenaar Damien Hirst de vraag: wat stelen we stelen we van degene die we iets geven?
Want er is niets vernederender dan het object van naastenliefde te worden. Een naastenliefde waarbij het niet gaat om die ander, maar om de vraag: Hoe krijg ik het eeuwige leven. Hoe verleen ik mijn leven zin. De ander als opstapje naar nog groter geluk, grotere zelfredzaamheid.
Staande vraag ik: Meester wijs me de naaste maar aan, dan doe ik dat, hem liefhebben.
En Jezus antwoordt: val eerst maar eens om!
Hij doet dat via een parabel over een man die in Jeruzalem thuis was. Daar had hij zijn naasten: mensen van zijn niveau. Priesters, levieten, kleine middenstanders. En er waren de naasten die om een aalmoes bedelden bij de tempel. En hij was fatsoenlijk genoeg ze af en toe iets te geven.
Dan gaat deze man op reis naar Jericho, een tocht van zo’n 27 km en hij wordt door rovers - waarschijnlijk zeloten - overvallen en in elkaar geslagen. Hij heeft nu nog maar één vraag: wie wordt of is nu mijn naaste? De vraag wordt niet gesteld vanuit een comfortabele positie, maar in volstrekte afhankelijkheid. Niet om het persoonlijk geluk wat op te vijzelen, maar als een kwestie van leven of dood! Wie hij als zijn ‘naasten’ had leren kennen, de priester en de leviet, die gingen hem voorbij. Ze hadden daar waarschijnlijk plausibele redenen voor. Je kunt niet de hele wereld op je nek nemen, niet waar?
Maar dan komt daar de Samaritaan: geen ‘naaste’ van de (vrome) Jood in die dagen. Een uitgestotene, gediscrimineerde. En juist van hem wordt gezegd wat in het Oude Testament van God gezegd wordt en in het Nieuwe Testament alleen van Jezus: hij werd met ontferming bewogen. Geroerd tot in zijn ingewanden, doet hij wat gedaan moet worden. Nu weet de reiziger uit Jeruzalem wie werkelijk zijn naaste is.
Volgens veel uitleggers moeten de slotwoorden van Jezus uitgelegd worden als zou hij de Wetgeleerde - en via hem ons - oproepen om net als die Samaritaan te handelen. Maar de identificatiefiguur in heel deze gelijkenis is niet de Samaritaan (Jezus’ hoorders konden dat niet eens!), maar de gewonde man langs de weg. Dat had ik al door als vijfjarige. Het ‘ga heen, doe gij evenzo’, tegen de wetgeleerde is een oproep om op weg te gaan, deze gevaarlijke wereld in. Om je daar te laten vinden door de Samaritaan: door de God die incognito onder ons komt. Wie aan de kant van de weg gevonden wordt, heeft geen keus. Hij kan niet anders dan zich laten helpen. Maar precies daar, in onze schuld en onmacht komt God tot ons. ‘Hij heeft de gestalte van een dienstknecht aangenomen en heeft zich vernederd tot op het kruis’, schrijft de apostel. Het eeuwig leven vinden we niet in koortsachtige religieuze of diaconale activiteit, maar wordt ons deel als we, berooid en machteloos, gevonden worden. Maar de vraag die in deze gelijkenis blijft staan is: zijn wij bereid de mens die ons optilt en draagt, lief te hebben. Wat is het toch moeilijk hulp te accepteren voor een mens. Mensen die hulpbehoevend worden, kunnen soms hun boosheid daarover projecteren op wie hen helpen. Heel hun leven stonden ze voor anderen klaar, maar ze zijn te trots om geholpen te worden. Weigeren in de naaste de ontfermende God te zien. Maar wie zich realiseert dat God incognito tot ons komt, ziet het gelaat van Christus ook in dat van de Samaritaan oplichten. Want wie die naaste lief heeft als zichzelf, die kan zonder schuldgevoel en superioriteit naaste zijn voor anderen. Die ontdekt een nieuwe kwaliteit van leven.
Lezingen: Deut. 30:9-14 en Lucas 10:21-37
(De titel dank ik aan P.B. Suurmond. ‘God is machtig - maar hoe?’ Ten Have, 1984 blz. 80,81)