terug naar homepage
naar preek 18 december 2005

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zondag 11 december 2005                                                      ds Rob van Essen

 

Tekst: Je duisternis wordt als het licht van het middaguur. Jesaja 58,10

 

In mijn Utrechtse periode logeerde een Amerikaans echtpaar met hun twee tienerkinderen enkele dagen bij ons.         Tijdens hun verblijf viel het mij weer op hoe lastig gastvrijheid is. O nee, een slaapplaatsje arrangeren kostte niet zo veel moeite. En ik had er een vrije dag voor uitgetrokken om ze Utrecht en omgeving te laten zien. Maar de plannetjes die ik gemaakt had, vielen bij het gezin niet zo goed. Mijnheer wilde fietsen, mevrouw winkelen en de kinderen uitslapen. Probeer dat maar eens bij elkaar te brengen! Bijna alles wat wij op tafel zetten, kon verder geen genade vinden bij het meisje. Mijn handen jeukten om mij met de opvoeding te bemoeien, maar natuurlijk laat je dat. De jongen zat uitvoering de boter en pindakaas van zijn mes te likken. Pa en ma zeiden er niets van!

Wat is het toch moeilijk de ander in zijn/haar anders zijn royaal te aanvaarden! Dat geldt niet alleen als mensen tijdelijk hun intrek bij je nemen, maar des te meer als je echt gaat samen wonen. Heel wat leefgemeenschappen zijn in de zeventiger jaren kapot gelopen op kleine, wederzijdse irritaties: ‘Nu heeft hij zich al weer gedrukt voor de afwas’! En ik ben ervan overtuigd dat het Samen op Weg proces meer hinder ondervond van de kleine ergernissen en onwennigheden, dan van grote theologische strijdvragen. Achter de weerstand bij veel Hervormden zat geen theologie, maar gewoon de angst dat de gereformeerden aan het antieke zilveren bestek zouden likken. Wonderlijk was ook dat sommige gereformeerden zich erg opwonden over de vrijzinnigheid in Hervormde kring, maar wel geaccepteerd hebben dat ook de gereformeerde kerken inmiddels zeer pluriform zijn. Maar ja, als mijn zoon gerechten niet lust, haal ik mijn schouders op, terwijl ik mij wild erger als zo’n Amerikaanse puber maar zit te zeuren.

De ontmoeting met anderen, vooral als ze vanuit een andere culturele achtergrond komen, blijkt steeds weer een testcase voor ons te zijn. Kerkenraden hebben er minder moeite mee een zaal te verhuren aan een bridgeclub, dan aan een luidruchtige Afrikaanse gemeente. Terwijl we die laatsten nog ‘broeders’ en ‘zusters’ noemen in onze beste momenten!  Hoe ‘verlost’ en ‘ruim’ we zijn blijkt niet in theologische verklaringen en goede voornemens, maar aan de tafel van het samen delen.

 

In Jesaja 58 hoorden we vanmorgen dat de profeet het volk zijn zonden bekend moet maken. God beleeft geen vreugde aan hun bidden en vasten, omdat hun verdere levensstijl ermee vloekte. Als jullie dan toch willen vasten, deel je brood met de hongerige, biedt onderdak aan armen zonder huis, kleedt wie naakt rondloopt, bekommer je om je medemens.

Als het om de vreemdeling herbergen staat, zijn er talloze motieven te bedenken waarom we daarvoor terug schrikken. Het kan pure gemakzucht zijn. Er is ook de instinctieve huiver voor de vreemdeling, die een bedreiging kan vormen. En uiteraard zitten er misdadige elementen onder vreemdelingen. Toch roept de Schrift ons op - in verhalen! - de xenofobie - angst voor de vreemdeling - te overwinnen en liefde voor de vreemdeling te hebben: gastvrijheid! Want die vreemdeling is als jij!

 

Hij houdt ons een spiegel voor en ik zie de vreemdeling in mijzelf. Volgens een uitleg die we bij de rabbijnen vinden, droeg David de arme (de letter Daleth waarmee zijn naam begint betekent 'arme') en vreemdeling in zich. Hij wist inderdaad wat het was te moeten vluchten en als vreemdeling te moeten leven (1 Sam. 21-27). Ook de Davidszoon in het Nieuwe Testament kwam ook als een vreemdeling onder ons. ‘Hij kwam tot de zijnen en de zijnen hebben Hem niet aangenomen’. ‘Bent u de Messias eigenlijk wel?’, laat Johannes vanuit de gevangenis vragen. Jezus beantwoordt niet aan zijn verwachtingen. En Jezus antwoord: ‘Gelukkig wie aan mij geen aanstoot neemt’.  Dan ben je immers blind voor waar het wezenlijk om gaat in de Schrift.

Abraham, de 'vader aller gelovigen', werd een vreemdeling: 'door een vreemde stem bekoord'. In een Hebreeuws woord voor vreemdeling zit de stam van het werkwoord 'vertrekken'!

 

Gelovige zijn is een vreemdeling worden.

Geloven is, in navolging van Abraham, loslaten. De weg van de bekering in optima forma. Verlaat je land, je familie - 'levenslang geboortepijn', zoals een lied voor de 40-dagentijd verwoordt. Abraham werd zijn leven lang geen 'thuis' gegund. Hij was 'als vreemdeling' in Egypte (Gen. 12:10), vanwege de hongersnood. Verdreven door de honger. De bijbel is minder kieskeurig als het gaat om de  hulp aan de 'economische vluchteling' dan onze samenleving. Abraham leeft als vreemdeling (Hebr. ‘ger’) in Gerar (Gen. 20:1). Een woordspeling dus in het Hebreeuws: niet in eigen land, maar in het land van de 'vreemdelingschap'. En in Genesis 21:34 horen we dat hij vele dagen vertoefde in het land der Filistijnen. Altijd maar weer afhankelijk van de gastvrijheid van anderen.

 

Geen wonder dat Abraham zelf gastvrijheid betoont (Gen. 18)! Volgens de Talmud waren er in zijn tent ingangen aan alle zijden. Een gast kon van alle windstreken binnen treden! Abraham is prototype geworden voor de oud-christelijke deugd van de gastvrijheid, zo horen we in Hebreeën 13:,2 : ‘Zonder het te weten hebben mensen engelen geherbergd.’. Schitterend dat juist deze gebeurtenis staat afgebeeld op de beroemde ikoon van de heilige Drieëenheid van Andrej Roebjlov (14e eeuw). In de maaltijd die Abraham zijn gasten voorzet, weerspiegelt zich Gods wezen. Heel diepzinnig verbeeldt Roebljov dat er ruimte is in God, dat allen tot de Messiaanse maaltijd genodigd worden. Om het met de woorden van Ghandi te zeggen: ‘Voor de arme is God brood’.

 

In de ontmoeting met de ander gaat het er niet om dat  wij die ander aardig gaan vinden of dat we zijn gewoonten klakkeloos aanvaarden of overnemen. Er zijn grote culturele en psychologische verschillen tussen mensen  - maar als die er niet waren was de ander ook niet de ándere! En het gevaar van de mens die ons zo ‘bekend’ is, is dat wij het ‘andere’ niet meer opmerken of recht doen. De vreemdeling - de andere mens - bepaalt ons erbij hoe toegesloten en voorgeprogrammeerd de wereld vaak is waarin wij leven. Daarom is de vreemde in de bijbel vaak de representant van God: genadig brengt hij/zij onze blinde vlekken aan het licht. Gastvrijheid is daarom niet alleen goed voor de gast, het is goed voor mijzelf! De ander doet een beroep op mogelijkheden die we niet bij onszelf vermoed zouden hebben.

Zo kan de ontmoeting met de ander ons een verrassend inkijkje geven in de vreemdeling die ik zelf ben. Maar blijken er in mij ook bronnen van barmhartigheid en dienstvaardigheid, die erop wachtten om ontsloten te worden. De profeet zegt: ‘Je duisternis wordt als het licht van het middaguur. Je zult zijn als een bron waarvan het water nooit opdroogt.’ (Jes. 58,10-11). Maar ga dan ook het waagstuk van de ontmoeting aan! Wat is er zo boeiend aan een vakantie in het buitenland? De ontmoeting met de vreemdeling. Wel, maak van uw leven in Nederland één lange, boeiende vakantie en ontdek dat wij allemaal vreemde vogels zijn in de boom van het Rijk van God.

Geef me eens een knipoog. Geef me eens een hand. Geef me een huis. Geef me een thuis. Dan voel ik mij als vreemdeling, deel van uw werkelijkheid.

 

Lezingen: Jesaja 58 en Matth. 11,2-22.