Zondag 13 juni 2004 ds Rob van Essen
Ik deed mijn geliefde open, maar mijn geliefde was weg, verdwenen! Hooglied 5,6
Omdat het Hooglied zo weinig aan bod komt in de eredienst, grijp ik mijn kans vanmorgen erover te preken. En ik vind het spannend er de ontmoeting in het huis van Simon bij betrekken, om te laten zien hoe nauw Eros en Agapè op elkaar betrokken zijn.
Het Hooglied - song of songs - bezingt de lijfelijke liefde, de vuurgloed des Heren. In de lezingen van het kerkelijk jaar liggen de vlammen van Pinksteren en de vlammen die je uitslaan dit jaar dicht bij elkaar. Christus, de Bruidegom, bemint ons met een onuitblusbare liefde.
Hij komt in onze harten als een licht dat niemand doven kan. Hij staat achter onze muur, kijkt door onze vensters en zegt: ‘Sta op, jij! Mijn vriendin, mijn mooie, ga erop uit’. Want in de ogen van de minnaar is de beminde altijd mooi.
Hoe we onszelf ook zien, hoe kritisch andere ogen naar ons mogen kijken (zij is een zondares!, Lucas 7,39), er zijn ogen die ons mooi maken! Die ons een lied in het hart geven.
Het is Pasen geweest. De bloemen komen te voorschijn. De tijd van zingen is nabij! ‘De morgen is vol nieuw geluid, werp af uw boze dromen’ (Ad den Besten, LdK 210)
Het is wonderlijk gegaan met het Hooglied in de spiritualiteit. Toen de rabbijnen moesten kiezen welke boeken er tot de ‘canon’ behoorden, waren er nog al wat stemmen die het Hooglied daar niet voor geschikt achtten. ‘ Wat heeft zo’ vrijmoedige tekst, zo erotisch geladen, nu te zoeken in onze Heilige Schrift?’ Maar dankzij de geestelijke interpretatie van het boek, die in de liefde tussen het meisje en de herder een afschaduwing zag van de liefde van God voor het volk Israël, heeft dit boekje het gehaald. En in de geschiedenis van de christelijke spiritualiteit ging het al precies zo. Naarmade de kerk, onder invloed van het Griekse denken lichaamsvijandiger werd, des te moeilijker vond men het dit boekje als ‘heilige’ Schrift te erkennen. Maar ook hier nam men zijn toevlucht tot de vergeestelijking: de gemeente is de bruid en Christus de bruidegom. En even voor alle duidelijkheid: deze wijze van lezen heeft grote schatten aan meditatieve gedachten en inzicht in het spirituele leven opgeleverd.
Maar toch.. Door zich alleen met de ‘diepere’ of ‘hogere’ betekenis bezig te houden, besteedde men bewust geen aandacht aan wat toch allereerst in dit ‘ lied der liederen’ wordt bezongen. Gelovigen zijn geneigd het paradijs in het verleden te zoeken: het verloren paradijs van de onschuld. Je onbezorgde kinderjaren of de tijd dat je nog samen was met je partner en samen ging winkelen of op vakantie ging. ‘ Paradise lost’ - de deuren naar dat paradijs zijn gesloten, terug kun je niet meer. Zo hebben we geleerd.
Of we projecteren het in de toekomst: de hemelse heerlijkheid, het paradijs waar de tranen worden afgewist en we onze geliefden weer zullen zien.
Maar wat heeft het voor zin het geluk te zoeken in verleden of toekomst?: In de Schrift wordt ons verkondigd dat God in het heden bij ons wil zijn! ‘Ik zal erbij zijn’, is Zijn Naam.
In het leven, sterven en de verrijzenis van Christus heeft God ons lijfelijk lief. De blinden die Hij aanraakt gaan zien, de lammen wandelen, de doven horen, de zonden worden vergeven - het paradijs gaat voor ze open! Jezus komt ons niet een nieuw inzicht brengen, kennis voor spiritueel gevorderden, maar heil dat gezien, getast en geproefd mag worden.
Let eens op hoe vaak centraal de tafel staat in verschillende verhalen van Lucas, waar Jezus zich openbaart. De meest ‘geestelijke’ van de vier evangelisten vertelt ons hoe Jezus zijn optreden op een bruiloft begon. Want mensen die elkaar beminnen zijn ‘ beeld Gods’ bij uitstek. In hun geluk en liefde kijken we God in het hart. Zo zijn mensen bedoeld: één en al oog voor elkaar. Eén en al jaloerse liefde en tegelijk een liefde die je ertoe dringt heel de wereld van geluk te omarmen. De wijn te laten stromen, de tongen los te maken en iedereen een voorproefje van het paradijs te doen smaken. En als de wijn op is, dan zorgt Jezus dat ze weer rijkelijk kan stromen. Want goddelijk geluk is goddelijk aards!
In het Hooglied horen we vanmorgen de beurtzang van bruidegom en bruid. In poëtische taal wordt de intimiteit en de Eros bezongen en krijgt het verlangen naar elkaar stem. Het meisje vertelt dat ze van haar geliefde gedroomd heeft. Hij klopte aan haar deur en riep haar met lieve namen. Plagerig reageert ze dat ze zich al uitgekleed heeft en in bad is geweest. Maar de minnaar geeft het niet op en ze gaat naar de deur om hem open te doen. En dan blijkt hij weg te zijn. Ze heeft te lang gewacht.
Wie herkent die droom, die tot nachtmerrie wordt, niet?!
We ervaren diep en groot geluk in ons leven, maar ergens diep in ons is er de vrees, een donker vermoeden, dat dit niet zo blijven kan. Hebben we dit geluk wel verdiend? Wordt ons dit geluk wel gegund? ‘Het ging al veel te lang goed, dominee’, zeggen mensen dan tegen me als ze door een tegenslag of verdriet getroffen worden. Diep in ieder mens zit een soort heidens godsbeeld van een ‘god’ die jaloers is op het menselijk geluk. Een god die zegt: ‘Nu is het wel mooi geweest’. Deze god heeft ook heel wat handlangers rondlopen in deze wereld. De wachters, die er toch waren om de burgers te beschermen, zien het meisje dat haar beminde zoekt en mishandelen haar, randen haar aan. Zij hebben hun oordeel snel klaar: een meisje dat half gekleed ‘s nachts over straat loopt vraagt erom! Ze zijn ijverige dienaars van de god ‘pech gehad’ en ‘eigen schuld, dikke bult’.
Gelukkig, het was maar een boze droom.
Maar om van je levensangst genezen te worden zijn mensen nodig die je helpen om in de liefde te geloven. Mensen met wie je je angsten en zorgen kunt delen. In het Hooglied zijn dat de ‘ dochters van Jeruzalem’. De vriendinnen die haar vragen wat ze toch in die jongen van haar ziet. En ze lachen haar niet uit, maar gunnen haar het geluk van harte. Om een woord van Jezus te parafraseren, de vriendinnen van de bruid verheugen zich over haar geluk. Het is je gegund!
In Lucas is Jezus een ‘zoon van Jeruzalem’. Te gast bij Simon de Farizeeër is hij en dan komt daar een ongenode gast. Een vrouw die als zondares bekend stond. Daar wordt meestal gelijk hoer van gemaakt. Een bekende religieuze Pavlov reactie, die zonde direct onder de gordel lokaliseert. Opmerkelijk is de rol van Simon in dit verhaal: doorwrocht in de Thora zou juist hij zich van snelle oordelen moeten onthouden. Maar zowel de vrouw als Jezus (als hij een profeet was, zou hij wel weten wat voor vlees hij in de kuip had met die vrouw) zijn door hem gewogen en te licht bevonden. Zijn god is die uit de nachtmerrie van het meisje in Hooglied. ‘Had je maar niet.....’, ‘Eigen schuld’ , ‘ wie met pek omgaat, wordt er mee besmet’. De liefde van deze Simon heeft geen relatie tot de concrete werkelijkheid. Ze geldt alleen imaginaire mensen, religieuze virtuozen. Ja, hij is zo met het in zijn ogen ‘geestelijke’ bezig, dat hij de meest elementaire regels van gastvrijheid niet betracht heeft. Jezus zijn de voeten niet gewassen, een hartelijke verwelkoming kon er niet van af. Hij is een wachter bij de wet.
Hoe anders dan deze ‘zondige’ vrouw. Zij was plaatsvervangend gastvrij door Jezus voeten nat te maken met haar tranen en ze te drogen en te zalven met mirre. Waarom ze dat deed? Wellicht was haar leven zo’n boze droom geworden, van uitgestelde beslissingen, verkeerde vrienden, van mensen die je verstoten, van geluk dat je niet meer gegund wordt. Maar in Jezus ervaart ze een ‘zoon van Jeruzalem’ - iemand die luistert en jouw droom van liefde niet veracht. Representant van een God die mensen niet klein houdt, maar weer op hun voeten zet. Belichaming van Gods liefdewet. ‘Bij God is veel vergeving - de rivier Gods is vol water’, lezen we in de psalmen.
Het is boeiend hoe in beide lezingen de aardse liefde (inclusief seksualiteit) en de liefde tot/van God ongedeeld en ongescheiden zijn. O zeker, in pastoraat en hulpverlening is het zaak hier scherp te onderscheiden. Handoplegging mag niet tot handtastelijkheid worden. Troosten geen opstapje naar ongewenste intimiteit. En hoezeer je je ook door God bemind weet, dat kan het ontbreken van lichamelijke intimiteit niet vervangen. Ik bedoel echter te zeggen dat erotiek en agapè niet kwalitatief tegen elkaar uitgespeeld mogen worden. Wie door een ander mens aanvaard en bemind word, heftig en intiem, weet van de vuurvlammen des Heren. Dat is niet minder, maar weer van een geheel eigen aard, dan waar mensen in de lichtkring van de vergeving mogen op ademen. De ogen van God, de ogen van een mens, die je niet langer veroordelen. ‘Milde handen, vriendlijke ogen, zijn bij U van eeuwigheid’ (Psalm 25,3). Als de zon van de liefde opgaat in ons leven, ‘is het tevergeefs niet meer te bloeien en te minnen’.
Lezingen: Hooglied 4:16 - 5:8 en Lucas 7:36 - 8:3