HET LEVEN OPGEHEVEN
Zondag
17 oktober 2004 Pniëlkerk, Utrecht ds Rob
van Essen
Vanmorgen
twee wonderverhalen rond de profeet Elisa. Vanuit mijn buitenkerkelijke
achtergrond zijn er twee factoren die ruimte in mij hebben gemaakt voor het
geloof. Dat zijn de bijbelse verhalen, die ik uit de mond van een rasvertelster
hoorde, en de warme en hartelijke sfeer waarin ik mij elke week op de
bijbelclub wist opgenomen. Mijn moeder, blij dat ik een middag onderdak was,
moest van die verhalen niets weten. ‘De bijbel is gewoon een groot
sprookjesboek”, zei mijn moeder. Nou was dat trouwens geen sterk argument voor
mij, want ik verslond ook de sprookjesboeken die wij thuis hadden.
Trouwens, iemand zei laatst over de bijbel; 'de verhalen die in de bijbel
staan zijn geen sprookjes, want sprookjes vertellen; 'Er was er eens', en de Bijbel vertelt ons 'Er zal eens zijn'
De intellectuele bestrijders van
de religie van vandaag, die in het bijzonder hun pijlen op de Islam richten,
gebruiken als argument dat Europa door de ‘Verlichting’ is heen gegaan en de
Islamitische wereld niet.
Nu hebben we inderdaad veel aan
de ‘Verlichting’ te danken - geen heksenvervolging meer, de vorsten van hun
mythische status ontdaan, democratie, de moderne wetenschap - maar de medaille
heeft ook een keerzijde. Ook het geloof in de vooruitgang, het naďeve vertrouwen dat wij door
kunnen gaan de aarde uit te buiten en dat de wetenschap daar wel een
wondermiddel tegen vindt, het darwinistische idee van de survival of the
fittest in de economie, zijn vruchten van de Verlichting. Het betekent dus dat
op de fruitschaal van de Verlichting zowel goede als giftige vruchten liggen.
De vrucht die er node gemist wordt, hoorden we in de gelijkenis van Jezus, het
geloof dat God op deze aarde recht zal doen. In het moderne wereldbeeld is geen
ruimte meer voor het gebed om het Koninkrijk.
Bidden dat God zich in deze
werkelijkheid manifesteert wordt aangevochten, ook door theologen. Daarmee bepleit
ik geen massief ‘wondergeloof’.Voor velen in de kerk mag er niet getwijfeld
worden aan de sprekende ezel van Bileam, de drijvende bijl van Elisa of de
opstanding van Jezus. Alsof al deze verhalen feitelijk hetzelfde historische
soortelijke gewicht hebben! Anderzijds zijn er ook gelovigen die iedere relatie
tot onze historische werkelijkheid losgelaten hebben, maar die daardoor
tegelijk vaak niet veel meer met de bijbel aankunnen. Het is allemaal zo
verwarrend....
Ik wil ervoor pleiten de
bijbelverhalen met een z.g. ‘tweede naďveteit’ te lezen. Er ‘moet’ niets geloofd worden! We zijn net zo min
verplicht te geloven dat Jona in een echte walvis zat, als dat we zouden moeten
geloven dat de walvis in Jona zat. Elk verhaal en ieder ‘feit’ heeft in de Schrift
zijn eigen soortelijk gewicht. En we vinden geen
innerlijke rust door ons verstand op nul te zetten, maar door ons hart te
openen voor dat wat God ons te zeggen heeft. Door die mix van verhaal en feit
en legende heen! Ons hart openen voor God: ja, want hoe dominant het wetenschappelijk wereldbeeld ook is, het kan geen antwoord
geven op de meest wezenlijke vragen die mensen altijd gesteld hebben: Wie ben
ik eigenlijk? Waar kom ik vandaan? Wat is mijn opdracht?
Vorige week hoorden we over Naäman, de machtige man uit Syrië, die af moest dalen in de
Jordaan en worden als een kleine jongen. Want dat is wat in de Schriften steeds
weer naar voren komt, dat alleen wie bereid is ‘klein’ te worden ‘heel’ wordt.
Jezelf verliezen om jezelf te vinden!
Een nieuw begin maken: dat lijkt
een onmogelijkheid in deze wereld. Kijk eens naar de situatie in Irak: wat een
zegen zou het zijn als mensen daar na Sadam Hoesein een nieuw begin konden
maken. Niet meer gedreven werden door wantrouwen, haat en religieuze en etnische
tegenstellingen en zich aan elkaar zouden toevertrouwen, zoals kinderen hun
hand leggen in die van een ander.
Maar mensen lijken wel verblind.
Ze zien alleen maar wat hun vooroordelen in stand houdt en versterkt. Door
angst worden we geregeerd: angst om kwijt te raken wat we verworven hebben.
Bekering lijkt er haast niet meer in te zitten. We hebben ons leven als
geschenk ontvangen - hebben het maar te leen - hebben deze wereld te leen - en
gaan er zo verrekte slordig mee om. Wat doen we elkaar en onszelf niet aan!
Onze levensstijl levert stress en hartkwalen op. Op sigaretten staat overal dat
roken zo ongezond is en toch gaan steeds meer jongeren roken. Geloven we
werkelijk dat er een God is die ons kan helpen onze dilemma’s te doorbreken en
het leven weer aan het licht te heffen?
In het verhaal van de oorlog
tussen Aram en Israël horen we hoe onze
vanzelfsprekendheden op z’n kop gezet worden. Het is
een geschiedenis vol gein. De plannen van de
oorlogszuchtige koning worden steeds verijdeld. Is er verraad in het spel, een
spion van de vijand? Nee, het is nog veel erger. ‘De man Gods’ deelt aan de
koning van Israël de woorden mee die gij in uw slaapkamer spreekt. Woedend is de koning dat hij
doorzien wordt. Wij kunnen voor God niets verbergen: Hij kent ons zitten en ons
opstaan. Voor de gelovige is dat troost, maar voor de mens die zijn eigen -
goddeloze - gang wil gaan is dat reden tot woede. De
profeet moet uit de weg geruimd worden. De stad Dotan, waar de profeet
verblijft, wordt omsingeld. De knecht van de profeet ziet ‘s morgens paarden en
wagens. Een militaire overmacht. Wie kan daar nu tegenop?
‘Ach heer, wat moeten wij doen?’
Maar de profeet - hij werd niet
voor niets een ‘ziener’ genoemd in Israël - ziet iets anders dan zijn knecht. Hij laat zich niet door dit
machtsvertoon biologeren. Want ‘de dingen hebben een geheim’, zegt de
wetenschapper van den Beukel.
Heet hij niet: ‘God heeft geholpen?’. ‘Vrees niet’ - laat je niet
verlammen! ‘Zij, die bij ons zijn, zijn talrijker dan zij, die bij hen zijn’.
En de profeet bidt dat de ogen
van zijn knecht geopend mogen worden opdat hij zien zal. En hij ziet
vurige paarden en wagens rondom Elisa. Het is het vuur van de liefde Gods, het
vuur ook van Zijn heiligheid. Tegenover het gebed voor zijn
knecht, dat hij zien mag, bidt de profeet dat de vijandelijke soldaten met
blindheid geslagen worden. Daarna neemt hij hen als het ware bij de hand
en brengt hen naar Samaria. Midden in de stad gaan hun ogen
open en zien ze.
De koning van Israël ziet zijn kans schoon om van
deze bende infiltranten af te komen. Moet hij ze een kopje kleiner maken? Maar
de profeet corrigeert ook deze blinde koning: hij moet hen niet als vijanden
zien, maar als mensen die naar Gods beeld geschapen zijn. ‘Zet hun brood en
water voor’. En de koning begrijpt het: een grote maaltijd bereidde hij hun. Zo stapel je vurige kolen op het hoofd van je vijand:
barmhartigheid bewijzen, dat is het ware koningschap. De koning van Israël moet geen spiegelbeeld zijn van
de Aramese roverhoofdman. Hij luistert naar de profeet en zo redt hij hun leven
uit de dood.
Heft hun leven op. Zoals in dat
wonderlijke intermezzo de bijl - nodig voor het dagelijks
levensonderhoud - ‘ach mijn heer, het was geleend’ - verloren schijnt. De
werkelijkheid lijkt soms zo onverbiddelijk, zo onomkeerbaar. Geweld moet nu
eenmaal met geweld beantwoord worden. Op afwijzing
reageren wij met afwijzing. Het leven glipt uit onze vingers: we verliezen er
de greep op. Maar de profeet werpt een stuk hout op het water en daar komt de
bijl boven drijven. ‘Hef het op’ gebied hij dan. We ontvangen nieuwe kansen van
God. Nieuwe levensmogelijkheden. Naäman kwam nieuw geboren uit de wateren van de
Jordaan omhoog. En de koning van Israël overwint zichzelf: hij geeft zijn vijanden een vorstelijke maaltijd. Want
overal op aarde moet doorverteld worden dat de God van Israël de barmhartige is, de God die
het leven wil en niet de dood. De God van de gein:
want wie moet er niet lachen over deze geschiedenis, waarin de machten van geweld
en vrees ontmaskerd worden. Misschien is dat nog wel het grootste wonder, dat
we, ondanks wat zich groot maakt voor onze ogen, lachen mogen. Hij komt immers ons ongeloof te hulp.
Een beetje geloof, een korreltje vertrouwen, meer is niet nodig om los te
kunnen laten. ‘Zijn liefde is de grondslag van ons leven, de oorsprong van ons
hart’ (LdK 95,1)
Lezingen: 2 Koningen 6:1-23 en Lucas 18:1-8