naar homepage

naar 5 december 2004

 

 

 

 

 

 

ds Rob van Essen                            Bethelkerk-Loosduinen, 21 november 2004

 

Zo voert hij Juda in ballingschap, weg van zijn rode grond.  2 Koningen 25:21        (NB)

 

Het boek 2 Koningen behoort, zo vertelde ik al eerder, volgens de Joodse bijbelindeling tot de ‘Vroege profeten’. Israël zoekt in deze geschiedenis Gods stem in het gebeuren te verstaan. We horen dat het is afgelopen met Israël. Dat wordt niet zonder emotie verteld. Er valt een zwaar woord: verworpen (2 Kon. 24:20). Het uitverkoren volk.... verworpen van Zijn aangezicht!

Het is nooit de bedoeling geweest dat de christelijke kerk dat zou overnemen en in systeem brengen: Israël  verworpen.. dus wij verkoren. Dat is een giftige wortel geweest voor antisemitisme tot de huidige dag.

Verworpen: het is het pijnlijk besef van een volk in ellende. Maar het is tegelijk de pijn van God. Want hoe zou Hij kunnen verwerpen wie Hij zijn liefde heeft verklaard!?

Maar hoe kan Hij hun God zijn als zij weigeren te luisteren?

 

Na de belegering van Jeruzalem en de wegvoering van Jojachin in ballingschap heeft Babel Zedekia als marionet op de troon gezet. Er zijn twaalf jaar verstreken sinds Josia.  Zedekia gokt op de opkomende macht van Egypte. Is dat wellicht een bondgenoot die Juda uit de eerloze positie kan halen?  Noem het politiek realisme of  avonturisme. De profeet Jeremia waarschuwt er tegen, maar wordt het zwijgen opgelegd.  In uiterste nood raadpleegt Zedekia de profeet toch nog eens: ‘Is er een woord van de Heer?’ (Jer. 37:17) En Jeremia herhaalde dat Israël buigen moet onder het juk van Babel. Door dat oordeel heen zullen ze hun leven redden 

Hun onafhankelijkheid, hun eer zijn ze al kwijt!

 

Maar erkennen dat je de narigheid aan jezelf te danken hebt is niet eenvoudig. En Zedekia wedt tegen beter weten in op het verkeerde paard. De ondergang is onafwendbaar.

Na een belegering van 18 maanden valt Jeruzalem (587 v.C.). De koning vlucht, maar wordt gegrepen. Z’n zonen voor z’n ogen geslacht. Hij blind gemaakt. Het leidinggevend kader wordt geëxecuteerd. De bevolking afgevoerd. De tempel - het huis van de Heer - wordt verbrand. Een rovershol is het geworden. De plaats van verootmoediging en onderricht. Met tranen in de ogen wordt opgetekend wat er wordt weggevoerd. De verteller tekent maten, lengten en breedten op van wat waardevol was.

 

Heel vaak beseffen we pas hoe rijk we waren als het te laat is. Als de kinderen het huis uit zijn. Als een relatie stuk gelopen is of wanneer de geliefde ons ontvallen is. Als ons geloof is vermalen in de jacht naar meer en mooier en sneller... Als het te laat is...

Het hemelse visioen in Openbaring 5 vertelt van het grote verdriet van de ziener als de boekrol van de geschiedenis niet geopend kan worden. Als alles vastgelopen lijkt. Maar dan is daar de leeuw die een lam blijkt te zijn, dat uit de impasse redt. Het verhaal gaat door, de lofzangen klinken door de hemel!

 

Voor de goede verstaander zit er ook in deze sombere epiloog een heen wijzing naar toekomst in en door de ballingschap heen. Vers 21verwijst naar Genesis 4:14 - Kaïn weggezonden van zijn akker (Hebr. adamah/bloedrode grond, NB). Een gericht. daar getekend met een belofte. God kan niet loslaten wat zijn hand begon! (zie ook 1 Kon. 14:15)

Maar Profetie is dit boek voor de synagoge: zonder omkeer is er geen toekomst. Voor dit Israël, waar de godsdienst louter als legitimatie van staatsmacht en onderdrukking was gaan functioneren,  eindigt de geschiedenis.  De tempel en de stad verwoest, het heilig vaatwerk naar Babylon. Het koningshuis uitgemoord, degenen die achterbleven vluchten uiteindelijk naar Egypte. Maar in die laatste verzen horen we dat Jojachin, de Davidische koning die zich bij de eerste belegering van Jeruzalem had overgegeven, een zeker eerherstel krijgt. In dit machteloze koningschap, zo suggereert de verteller, licht de belofte aan het huis van David opnieuw op. Het laatste woord in de Hebreeuwse tekst is dan ook: leven!

 

De lezing uit Openbaring bepaalt ons erbij hoezeer de Eeuwige betrokken is bij onze werkelijkheid. Zo’n term als ‘verwerping’ is dan ook geen aanduiding voor een theologische stand van zaken, maar is expressie van de ‘emotionele’ betrokkenheid van God bij zijn volk, bij onze wereld. De geschiedenis is voor hem geen acht uur journaal. Het is allemaal vreselijk en vlug zappen we naar iets vrolijkers.

Onze wereld valt uiteen in chaos, eigenrichting grijpt om zich heen. En er is geen vlucht mogelijk in een hemel van gelukzaligheid, waar God en de engelen in eeuwige onaangedaanheid resideren. Integendeel, als de ziener in de Apocalyps een blik in de hemel wordt gegund, dan klinkt er gehuil en geschreeuw om een toekomst die vast loopt. Dan roepen de zielen bij het altaar: ‘Hoe lang nog?’ Maar Johannes ziet ook een lam: symbooltaal voor Messias Jezus, in wie God ons lijden deelt en draagt. De God die benauwd is in onze benauwdheid. Messias Jezus, óók een machteloze koning, zeggen degenen die met Hem optrokken. Maar Hij heeft vastgehouden aan de trouw van God.

Door dood en gericht heen de Naam geheiligd, het Koninkrijk verwacht, de wil van God gedaan. Op deze zondag noemen we de namen van die ons ontvielen. De dood van onze partner, een dierbare, betekende wellicht dat ook wij een beetje stierven. Dat wij huilen omdat toekomst wordt afgesneden. Maar de profetie zegt: Kijk, daar is Hij, die onze pijn en dood deelde, als een geslacht lam. In die zwakheid werd Hij voor ons tot een teken van hoop, een bondgenoot tegen het lot, tot een licht voor allen - dood of levend - die door de duisternis overweldigd zijn.

 

2 Koningen 25:1-12, 27-30;   Openbaring 5

 

 

Tekstvak: