Opstandingskerk, Voorburg, zondag 22 februari 2004 ds Rob van Essen
“Maar tot u die Mij hoort, zeg Ik” Lucas 6:27 Lezen: Lucas 6:27-38
Een woord dat niet bevriest,
dat warmer is dan mijn bloed,
zoek ik en wie het leest
moet het zeggen. Ik zoek
driftig de pagina’s
na van het woordenboek
dat uit mensen bestaat,
maar wat ik vind, vuur, rook,.
Géén liefde zo heet
dat de dood ontdooit
en de haat verbleekt.
Zoek maar. Nergens. Nooit.
Gen. 45:3-11,15
Onze tekst gaat vanmorgen over ‘horen’. En dan niet zomaar ‘horen’, in de zin dat een mens geluiden opvangt. Het gaat om het ‘horen’ waarom echte táál vraagt. Om één en al oor worden. Zelf al luisterende helemaal partij worden. Je laten beroeren door de magie van het wóórd. In Lucas 6 is niet zomaar iemand aan het woord. Het gaat om Jezus, in wie woord en daad één zijn. Als Hij spreekt, gaat er een andere wereld open. Je kunt ook zeggen dat Zijn woorden toegang verschaffen tot onze diepste werkelijkheid. De werkelijkheid dat we maar niet bij toeval in dit leven verzeild zijn geraakt, maar dat we gewenst zijn. In het aanzijn ‘geroepen’. Daarom is onze doop, als onze naam in het midden van de gemeenschap klinkt, dan ook tegelijk een roeping voor het leven. “Heel de werkelijkheid wordt gedragen door het woord Zijner kracht”, zegt de Hebreeënschrijver.
Als Jezus spreekt, wordt je hart warm. Zo ervoeren dat ook de mannen op weg naar Emmaus. “Was onze hart niet brandende in ons terwijl Hij onder- weg tot ons sprak en ons de Schriften opende?” (Luc. 24:32)
Als Jezus spreekt klagen de mensen niet dat het te lang duurt. Ze “komen om Hem te horen en genezen te worden van hun ziekten” (Luc. 6:18) hoorden we vorige week. O nee, Zijn woorden roepen niet alleen instemming en herkenning op, ook tegenstand en ontkenning. Maar hoe dan ook, ze ‘doen’ iets. Maken iets los, creëren een ‘kairos’: een keuze-moment.
Zo was dat met Jezus. Hij was dan ook sprekend God. Maar dat geldt niet vanzelfsprekend voor alle woorden ‘over’ Jezus en het geloof die vanaf kansels en waar dan ook gesproken worden. “Words, words, words” - houd er toch mee op! Woorden zijn zo gedevalueerd. Ideologen hebben ze zich toegeëigend, politici praten maar door, ook als ze niets meer te zeggen hebben, de slimme jongens van reclame-bureau’s weten precies met welke woorden ze aan onze hebzucht en onze gevoelens van onvervuldheid moeten appelleren. Om het met het lied van Oosterhuis te zeggen: Als ze niet op het licht is geijkt, zal taal alleen verwoesting zaaien.
De dichter van der Graft is op zoek naar ‘een woord dat niet bevriest’, dat ‘warmer is dan zijn bloed’. Driftig zoekt hij de pagina’s na van het woordenboek dat uit mensen bestaat, maar hij vindt alleen vuur en rook. Geen woord dat de dood ontdooit en de haat verbleekt.
Samen met deze dichter, samen met die grote schare, zoek ik vanmorgen een woord te horen dat genezen en ont-doden kan. En net als hij zoek ik het in het mensen-woordenboek om mij heen: tracht ik signalen op te vangen dat ik gezien wordt. Zoek ik naar mensen uit één stuk, bij wie de woorden niet breken op hun daden. En ik wil ook zelf zo’n mens zijn, iemand die je op zijn woord kunt nemen. Iemand die het juiste woord spreekt op het juiste moment. Ik zou zo graag ook een goed bidder willen zijn, iemand die met niet versleten taal de hemel dichter bij brengt. Wiens woorden in andere mensen hoop wekken. Die geloof kunnen communiceren en liefde uit kunnen drukken. Zodat tenminste mijn eigen kinderen overtuigd worden. Opdat ik alle scepsis weg kan nemen bij wie mij gewogen hebben en te licht bevonden. Wat zou ik graag de hoge woorden van de orthodoxie zo spreken, dat ze mensen diep in het hart raken en ik tegelijk ook zelf weet dat het zó en niet anders gezegd moet worden. En wat zou ik graag een schat aan ‘moderne’ woorden ter beschikking hebben om wat eeuwig is en niet voorbij gaat aan de hele wereld duidelijk te maken!
Maar net als mijn geloven is mijn spreken stuk-werk. Wat zou ik u graag vertellen wat bepaalde woorden mij gedaan hebben..... en ik doe het ook soms. Preken is een voortdurende poging daartoe. Maar tegelijk schrik ik er voor terug, want zo licht wek je als voorganger de indruk dat jouw ‘horen’ normatief is. Het avontuur van het maken van een preek is symptomatisch. Als je begint is het scherm nog helemaal leeg en naast het toetsenbord liggen de aantekeningen van de exegese. En dan is er nog een hoofd vol theologie en er zijn de tientallen ervaringen van mensen, die evenzo vele spiegels zijn van wat er in de bijbel tot ons komt. En het is geen enkele kunst de preek tot een echoput van dat alles te maken. O zeker, kunstig gerangschikt, retorisch verantwoord - maar er wordt niets gezegd dat al niet gezegd is. Heel die optelsom van woorden brengt niet het éne Woord voort waar u en ik op zitten te wachten: het woord dat niet bevriest en warmer is dan ons bloed.
Maar soms hoor je dat woord bij anderen, op momenten waar je het niet zou verwachten. Ik denk aan iemand als Buskes, de bevlogen prediker. Soms struikelde hij over zijn woorden en soms haperde hij..... en in die hapering, in de stilte die viel... werd het Woord je te machtig. Werd het hem te machtig.
Als er iets duidelijk is in de lezing van vanmorgen, dan is het wel dat het Woord ons te machtig is, te groot. Laten we het maar eerlijk bekennen. We ‘kennen’ deze woorden. “De Bergrede”, zeggen mensen die thuis zijn in de bijbel. (In Lucas trouwens in het veld gesitueerd). Prachtig zijn ze.... maar onhaalbaar. Onleefbaar. Je vijanden liefhebben? De andere wang toekeren? Neemt iemand iets van je, vraag het niet terug? Lieve mensen, zo zit het leven niet in elkaar!
Het gaat in deze woorden om “meer dan het gewone” zei Boerwinkel. En gezien onze reactie op die woorden moet je hem gelijk geven.
Als we dan toch wat met zo’n bijbelgedeelte moeten, dan halen we eruit wat ons heel voorbeeldig lijkt en toch niet te gek is: de gouden regel. “Gelijk gij wilt dat u de mensen doen, doet gij hun evenzo”. En eerlijk, dat is ook prachtig. Als mensen zo zouden handelen, dan zou het paradijs op aarde dalen. Maar waarom is het er dan nog niet? Omdat mensen elkaar niet behandelen zoals ze zelf behandeld willen worden!
Zo’n levenshouding is niet ‘gewoon’, maar ver beneden de maat waarmee we zelf gemeten willen worden. Jezus vraagt van ons een ‘way of life’ waarin we niet onszelf tot maat van alle dingen maken (oordeelt niet!), maar waarin de goedheid van de Allerhoogste - jegens u en mij (ondankbaren en bozen) - de maat is. Om het maar heel toegespitst te zeggen: omdat we in de kerk wel heel veel drukte maken over verzoening en kruis, maar niet thuis geven als Jezus ons op zijn weg nodigt. “Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is”.
Maar er is hoop! Jezus kan ons uit onze doods- situatie bevrijden. Spreken en horen voltrekken zich in de Schrift niet alleen op het vlak van in trilling gebrachte lucht. “Het Woord is vlees geworden” - Hij deelt Zijn bestaan, Zijn weg met ons. Geeft zichzelf aan ons in handen. Geeft zich in handen in een mens die op mijn weg komt deze week. Kijkt mij aan in de ogen van een medemens die zonder liefde geen leven heeft.
En ineens staan we dan tussen de schare en Hij zegt: “Maar tot u, die Mij hoort, zeg Ik:....” Laat dat moment dat u horende geworden bent niet voorbij gaan. Geeft en u zal gegeven worden! Weest ‘gewoon’ kinderen van God.
Laat het Woord dat u in de ruimte zetten, niet zonder vrucht blijven. Wees barmhartig, want u is barmhartigheid bewezen!
Liefde doet wonderen! Daarom is de zoektocht van van der Graft niet zonder perspectief. Hij eindigt dan ook met de woorden:
Dit is geschreven te Vorden,
het woord is vlees geworden,
het licht scheen in de duisternis
op weg naar een begrafenis
en terug diezelfde avond nog,
de nacht heeft het niet overmocht,
wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd
in het laatst der dagen, het is koud,
de aarde heeft een versteende schoot.
Maar de liefde is sterk als de dood.
Uit: Het woord dat niet meer kan. Een wintergedicht.Guillaume van der Graft. (Blz. 421,430 in ‘Mythologisch’)