terug naar homepage
naar preek 9 oktober 2005

 

 

 

 

 

 

 

Bethelkerk, 25 september 2005                                                        ds Rob van Essen

 

tekst:Matt. 21,30  En deze antwoordde en zei: Ik wil niet, maar later kreeg hij berouw en ging toch. (NBG,51)

 

Als er vandaag de dag één ding duidelijk is dan is het wel dat religie weer helemaal terug is in de samenleving. Vanaf de zestiger jaren was er onder de intelligentsia een dédain voor godsdienst. De kerken liepen leeg, in de boeken van Maarten ‘t Hart en Jan Wolkers werd afgerekend met de orthodoxie van hun jeugd en de christelijke organisaties fuseerden met niet-levensbeschouwelijke en binnen een mum van tijd was elke herinnering aan hun levensbeschouwelijk verleden uitgewist. Een intelligent mens gelooft niet.

Maar zie, sinds de negentiger jaren is de religie weer terug. ‘God’ werd thema van een boekenweek en na de Bijlmerramp ontdekte men hoe belangrijk de religieuze gemeenschappen daar waren in de hulpverlening en nazorg. Waar de historische Nederlandse kerken weinig aantrekkingskracht hebben, bloeien de immigrantenkerken in de steden. En de Moslims die zich hier vestigden zijn niet mee geseculariseerd met ons, maar velen vinden nieuwe inspiratie in hun geloof. Ergerniswekkend is dat voor fundamentalistische verlichtingsdenkers en opinieleiders. Schrijvers als Willem Otten en Vonne van der Meer schamen zich niet voor hun nieuwe gevonden geloof.  En God mag dan uit Jorwerd verdwenen zijn, Geert Mak zegt deze maand in ‘Opzij’ dat de God waarin hij gelooft genadig is.

Religie is ook weer een item omdat we in het afgelopen decennium geconfronteerd zijn met fanaten en daden van terrorisme die geïnspireerd heten te zijn door een vorm van Islamisme. Zodat de overgrote meerderheid van de Moslims, die hun geloof even vreedzaam of gedistantieerd beleven als u en ik, zich nu voortdurend moet verantwoorden voor de daden van enkele idioten. Hoe dan ook: het gesprek over religie en rituelen (asverstrooiing per vuurpijl) is hot.

 

Soms zijn die gesprekken plezierig, soms word je geconfronteerd met argwaan en afweer. Zo was dat in Jezus’ dagen ook. Ook toen waren er trouwens tijdgenoten van Jezus die, als reactie op de bezetting door de Romeinen, aan hun geloof de legitimatie tot gewelddadig verzet (Zeloten) ontleenden. De Romeinen hadden daarop een simpel en afschrikwekkend antwoord: kruisiging. In die politiek en religieus verdeelde samenleving ging Jezus rond  en genas en leerde.  Hij onderwees in spreuken en gelijkenissen en riep mensen op radicaal te breken met het oude en zich helemaal te richten op de komende omwenteling. Zoals ook Johannes de Doper dat had gedaan: ‘Het Rijk is nabij. Keer je om!’

Jezus staat in de lijn van de profeten, want ook bij hen is de oproep tot omkeer geen kwestie van zelfverwerkelijking of de kortste weg naar het geluk. Zeker, in de weg van het geloof kun je naar volwassenheid groeien en er zullen zeker momenten van diep geluk zijn. Maar soms betekent geloven ook zelfverloochening en in plaats van geluk brengt het soms de ‘donkere nacht van de ziel’ (Johannes van het Kruis). In de profetische oproep tot omkeer gaat het erom dat de Thora, het tegendraadse en verontrustende onderwijs van de Eeuwige, ons nieuw leert denken. Bevrijd uit de vanzelfsprekendheden en verslavingen waaraan we zo makkelijk ten prooi vallen. Wie door de woorden van het onderricht de ogen geopend zijn, die gaat de z’n medemensen anders zien, ja, de wereld. ‘Die gelóóft niet meer in verwarrende tijden’, om maar even aan te haken bij die  aardige dubbele bodem van collega Riemersma. Die wordt ‘helderziende’, dichtte Barnard (Gezang 3) zo mooi. Wie zich niet om keert, die ziet het Koninkrijk Gods niet. In dat Rijk gaat het niet om mijn allerindividueelste geluk, maar daarin delen we het geluk. Wie niet deelt blijft eenzaam, is levend dood.

 

In het licht van de lezingen van vandaag is het goed erop te wijzen dat in de bijbel en de christelijke traditie de gemeenschap een belangrijke plaats heeft. Dat is een accent dat christenen en moslims gemeenschappelijk hebben. Waar de samenleving in het Westen sterk individualistische trekken vertoont, zie je in andere culturen en godsdiensten vaak een collectivistische tendens. Je wordt geacht voor de ander te zorgen omdat hij (verre) familie is, je niet aanstootgevend te gedragen, want daarmee schaad je de eer van anderen, enz. Dat heeft goede en vertrouwde kanten, maar kan ook heel verstikkend en bedreigend zijn.

Het is spannend dat bij de profeten en in het onderwijs van Jezus, als reactie op dat collectivisme, een profetisch individualisme gehoord wordt. Je kunt je niet verschuilen achter wat ‘men’ doet of zegt, achter hoe het altijd al gedaan is. Het is ook geen excuus dat je vader of overgrootvader ook al ‘zo in elkaar zaten’.  Ezechiël 18 is een oproep tot persoonlijke verantwoordelijkheid. Ja, de mens is deel van de gemeenschap, maar hij/zij is tegelijk een uniek schepsel van God. ‘I am somebody!’ schreeuwt de zanger in een negro-spiritual.

En juist in die ontdekking dat je er zijn mag voor Gods aangezicht (genade!), vinden we de kracht en inspiratie om in de wegen van de Heer te gaan. Niet uit zure plicht, niet omdat we de sociale controle vrezen, maar omdat alleen gaande de weg van de omkeer het Rijk oplicht.

 

Die profetische lijn is voor de georganiseerde religie - ‘rust in de tent’- altijd ongemakkelijk en vaak onwelkom. De religie van tempel en ritueel heeft het liefst dat de kudde de herder braaf volgt. En van zwarte schapen moeten ze helemaal niets hebben. En dan is daar die rabbi van Nazareth, die zich in het bijzonder thuis voelt bij zwarte schapen. Die de rust op het tempelplein verstoorde door de handelaars te verjagen. Een fanatiekeling is hij, door geen officieel gezag gedekt. Gevraagd naar zijn beroepingsbrief volgt er geen antwoord, maar een vraag waaruit blijkt dat Jezus door heeft dat het ze er helemaal niet om gaat te ontdekken of hij van God gezonden is. Ze zijn alleen maar bang hun greep op het gelovige volk kwijt te raken.

 

Dan vertelt Jezus die korte, ogenschijnlijk zo eenvoudige gelijkenis van de twee broers. De boodschap lijkt zo simpel: je moet God gehoorzamen. Niet ‘ja’ zeggen en ‘nee’ doen. Maar met die uitleg impliceren we dat Jezus een simpele gehoorzaamheids-religie verkondigt. En het gaat ook om gehoorzaamheid, maar wel om de gehoorzaamheid van het gelóóf, zoals Paulus ergens schrijft. Dat element is in de NBV-vertaling op een wonderlijke manier onder de tafel gewerkt. Daar is nota bene de eerste zoon de gehoorzame geworden, terwijl de vertaling 51 terecht de ‘laatste’ heeft. Natuurlijk, want de laatsten zullen de eersten zijn!

Hier blijkt Gods liefde voor de zwarte schapen, de nee-zeggers. De eerste zoon zegt keurig ‘ja’, zoals van hem verwacht mag worden. Maar hij doet niets. Hij is de representant van ons,  keurige gelovigen. We zeggen ‘ja’, maar het blijft zo dikwijls in de goede voornemens steken. Maar die tweede zoon zegt ‘nee, ik wil niet’. Hoe durft hij! Ik denk aan dat Molukse meisje dat, kort voor de zondag van de belijdenis, zich terugtrok. Haar vader kwam bij mij en zei dat ik haar op andere gedachten moest brengen. ‘Wij Molukkers zijn christenen, het is een schande als ze niet met haar zussen belijdenis doet’. Ik weigerde haar onder druk te zetten. En toen haar zusters aan het feestmaal zaten, diende zij met de tantes in de keuken. Ik heb daar respect voor: het moest haar eigen keuze zijn.

Waarom doet die laatste toch de wil van de vader? Hij krijgt berouw! Van binnen uit gedrongen, omwille van de vader die het hem vroeg, doet hij wat er van hem gevraagd wordt. God vraagt geen kadaverdiscipline, geen ‘Befehl ist Befehl’, maar roept ons op van blind ziende te worden. Bij God is ruimte voor nee-zeggers en onwilligen. Met Jezus woorden: hoeren en tollenaars gaan je voor. Marmedalow (in Dostojewski’s Schuld en Boete) heeft het goede verspeeld en schreeuwt uit in dronkenschap: ‘Als Hij zal komen, om alle mensen te oordelen, zal Hij zeggen: ‘Kom hier, jullie goeden..’ Maar dan zal Hij zeggen: ‘Komen jullie nu ook maar, zuipers, hoeren, moordenaars, schurken, komen jullie ook maar’. En de goeden zullen zeggen: ‘Maar Heer, waarom roept U hen ook? Zij dragen de stempel van het beest!’En Hij zal zeggen: ‘Juist daarom roep ik hen omdat niemand van hen ooit heeft kunnen geloven dat hij waardig zou zijn om geroepen te worden. Dan zal iedereen begrijpen. Uw Rijk kome’.

Of om Geert Mak te citeren: ‘Ik geloof in een genadige God’. Zo’n geloof geeft een genadige onrust in de tenten van de religie en het ongeloof.

Lezingen: Ezechiël 18,1-4, 25-32; Matt. 21,23-32