Bethelkerk, 25 september 2005 ds Rob van Essen
tekst:
Als er vandaag de dag één
ding duidelijk is dan is het wel dat religie weer helemaal terug is in de
samenleving. Vanaf de zestiger jaren was er onder de intelligentsia een dédain voor godsdienst. De kerken liepen leeg, in de boeken
van Maarten ‘t Hart en Jan Wolkers werd afgerekend met
de orthodoxie van hun jeugd en de christelijke organisaties fuseerden met
niet-levensbeschouwelijke en binnen een mum van tijd was elke herinnering aan
hun levensbeschouwelijk verleden uitgewist. Een intelligent mens gelooft niet.
Maar zie, sinds de negentiger jaren is de religie weer terug. ‘God’ werd thema
van een boekenweek en na de Bijlmerramp ontdekte men hoe belangrijk de
religieuze gemeenschappen daar waren in de hulpverlening en nazorg. Waar de
historische Nederlandse kerken weinig aantrekkingskracht hebben, bloeien de
immigrantenkerken in de steden. En de Moslims die zich hier vestigden zijn niet
mee geseculariseerd met ons, maar velen vinden nieuwe inspiratie in hun geloof.
Ergerniswekkend is dat voor fundamentalistische verlichtingsdenkers en
opinieleiders. Schrijvers als Willem Otten en Vonne
van der Meer schamen zich niet voor hun nieuwe
gevonden geloof. En God mag dan uit Jorwerd verdwenen zijn, Geert Mak zegt deze maand in
‘Opzij’ dat de God waarin hij gelooft genadig is.
Religie is ook weer een item omdat we in het afgelopen decennium geconfronteerd zijn
met fanaten en daden van terrorisme die geïnspireerd heten te zijn door een
vorm van Islamisme. Zodat de overgrote meerderheid van de Moslims, die hun
geloof even vreedzaam of gedistantieerd beleven als u en ik, zich nu
voortdurend moet verantwoorden voor de daden van enkele idioten. Hoe dan ook:
het gesprek over religie en rituelen (asverstrooiing
per vuurpijl) is hot.
Soms zijn die gesprekken
plezierig, soms word je geconfronteerd met argwaan en afweer. Zo was dat in
Jezus’ dagen ook. Ook toen waren er trouwens tijdgenoten van Jezus die, als
reactie op de bezetting door de Romeinen, aan hun geloof de legitimatie tot
gewelddadig verzet (Zeloten) ontleenden. De Romeinen hadden daarop een simpel
en afschrikwekkend antwoord: kruisiging. In die politiek en religieus verdeelde
samenleving ging Jezus rond en genas en leerde. Hij onderwees
in spreuken en gelijkenissen en riep mensen op radicaal te breken met het oude en zich helemaal te richten op de komende
omwenteling. Zoals ook Johannes de Doper dat had gedaan: ‘Het Rijk is nabij.
Keer je om!’
Jezus staat in de lijn van de
profeten, want ook bij hen is de oproep tot omkeer geen kwestie van
zelfverwerkelijking of de kortste weg naar het geluk. Zeker, in de weg van het
geloof kun je naar volwassenheid groeien en er zullen zeker momenten van diep
geluk zijn. Maar soms betekent geloven ook zelfverloochening en in plaats van
geluk brengt het soms de ‘donkere nacht van de ziel’ (Johannes van het Kruis).
In de profetische oproep tot omkeer gaat het erom dat de Thora, het
tegendraadse en verontrustende onderwijs van de Eeuwige, ons nieuw leert
denken. Bevrijd uit de vanzelfsprekendheden en verslavingen waaraan we zo makkelijk ten prooi vallen. Wie door de woorden van het
onderricht de ogen geopend zijn, die gaat de z’n
medemensen anders zien, ja, de wereld. ‘Die gelóóft niet meer in verwarrende
tijden’, om maar even aan te haken bij die aardige dubbele bodem van collega Riemersma. Die wordt ‘helderziende’, dichtte Barnard (Gezang 3) zo mooi. Wie zich niet om keert, die
ziet het Koninkrijk Gods niet. In dat Rijk gaat het niet om mijn
allerindividueelste geluk, maar daarin delen we het geluk. Wie niet deelt
blijft eenzaam, is levend dood.
In het licht van de lezingen
van vandaag is het goed erop te wijzen dat in de bijbel en de christelijke
traditie de gemeenschap een belangrijke plaats heeft. Dat is een accent dat
christenen en moslims gemeenschappelijk hebben. Waar de samenleving in het
Westen sterk individualistische trekken vertoont, zie je in andere culturen en
godsdiensten vaak een collectivistische tendens. Je
wordt geacht voor de ander te zorgen omdat hij (verre) familie is, je niet
aanstootgevend te gedragen, want daarmee schaad je de eer van anderen, enz. Dat
heeft goede en vertrouwde kanten, maar kan ook heel verstikkend en bedreigend
zijn.
Het is spannend dat bij de
profeten en in het onderwijs van Jezus, als reactie op dat collectivisme, een
profetisch individualisme gehoord wordt. Je kunt je niet verschuilen achter wat
‘men’ doet of zegt, achter hoe het altijd al gedaan is. Het is ook geen excuus
dat je vader of overgrootvader ook al ‘zo in elkaar zaten’. Ezechiël 18 is een oproep tot
persoonlijke verantwoordelijkheid. Ja, de mens is deel van de gemeenschap, maar
hij/zij is tegelijk een uniek schepsel van God. ‘I am
somebody!’ schreeuwt de zanger
in een negro-spiritual.
En juist in die ontdekking
dat je er zijn mag voor Gods aangezicht (genade!),
vinden we de kracht en inspiratie om in de wegen van de Heer te gaan. Niet uit
zure plicht, niet omdat we de sociale controle vrezen, maar omdat alleen gaande
de weg van de omkeer het Rijk oplicht.
Die profetische lijn is voor
de georganiseerde religie - ‘rust in de tent’- altijd ongemakkelijk en vaak
onwelkom. De religie van tempel en ritueel heeft het liefst dat de kudde de
herder braaf volgt. En van zwarte schapen moeten ze helemaal niets hebben. En
dan is daar die rabbi van Nazareth, die zich in het
bijzonder thuis voelt bij zwarte schapen. Die de rust op het tempelplein verstoorde
door de handelaars te verjagen. Een fanatiekeling is
hij, door geen officieel gezag gedekt. Gevraagd naar zijn beroepingsbrief volgt
er geen antwoord, maar een vraag waaruit blijkt dat Jezus door heeft dat het ze
er helemaal niet om gaat te ontdekken of hij van God gezonden is. Ze zijn
alleen maar bang hun greep op het gelovige volk kwijt te raken.
Dan vertelt Jezus die korte,
ogenschijnlijk zo eenvoudige gelijkenis van de twee broers. De boodschap lijkt
zo simpel: je moet God gehoorzamen. Niet ‘ja’ zeggen en ‘nee’ doen. Maar met
die uitleg impliceren we dat Jezus een simpele gehoorzaamheids-religie
verkondigt. En het gaat ook om gehoorzaamheid, maar wel om de gehoorzaamheid
van het gelóóf, zoals Paulus ergens schrijft. Dat element is in de NBV-vertaling op een wonderlijke manier onder de tafel
gewerkt. Daar is nota bene de eerste zoon de gehoorzame geworden, terwijl de
vertaling 51 terecht de ‘laatste’ heeft. Natuurlijk, want de laatsten zullen de
eersten zijn!
Hier blijkt Gods liefde voor
de zwarte schapen, de nee-zeggers. De eerste zoon
zegt keurig ‘ja’, zoals van hem verwacht mag worden. Maar hij doet niets. Hij
is de representant van ons,
keurige gelovigen. We zeggen ‘ja’, maar het blijft zo dikwijls in
de goede voornemens steken. Maar die tweede zoon zegt ‘nee, ik wil niet’. Hoe
durft hij! Ik denk aan dat Molukse meisje dat, kort voor de zondag van de
belijdenis, zich terugtrok. Haar vader kwam bij mij en zei dat ik haar op
andere gedachten moest brengen. ‘Wij Molukkers zijn
christenen, het is een schande als ze niet met haar zussen belijdenis doet’. Ik
weigerde haar onder druk te zetten. En toen haar
zusters aan het feestmaal zaten, diende zij met de tantes in de keuken. Ik heb
daar respect voor: het moest haar eigen keuze zijn.
Waarom doet die laatste toch
de wil van de vader? Hij krijgt berouw! Van binnen uit gedrongen, omwille van
de vader die het hem vroeg, doet hij wat er van hem gevraagd wordt. God vraagt
geen kadaverdiscipline, geen ‘Befehl ist Befehl’, maar roept ons op
van blind ziende te worden. Bij God is ruimte voor nee-zeggers
en onwilligen. Met Jezus woorden: hoeren en
tollenaars gaan je voor. Marmedalow (in Dostojewski’s Schuld en Boete) heeft het goede verspeeld en
schreeuwt uit in dronkenschap: ‘Als Hij zal komen, om alle mensen te oordelen,
zal Hij zeggen: ‘Kom hier, jullie goeden..’ Maar dan
zal Hij zeggen: ‘Komen jullie nu ook maar, zuipers, hoeren, moordenaars,
schurken, komen jullie ook maar’. En de goeden zullen zeggen: ‘Maar Heer,
waarom roept U hen ook? Zij dragen de stempel van het beest!’En Hij zal zeggen:
‘Juist daarom roep ik hen omdat niemand van hen ooit heeft kunnen geloven dat
hij waardig zou zijn om geroepen te worden. Dan zal iedereen begrijpen. Uw Rijk
kome’.
Of om Geert Mak te citeren:
‘Ik geloof in een genadige God’. Zo’n geloof geeft een
genadige onrust in de tenten van de religie en het ongeloof.
Lezingen: Ezechiël 18,1-4, 25-32;