naar preek 10 okt 2004
terug naar homepage
macht.gif






Bethelkerk-Loosduinen 24-09-2004                                                                                                                    ds Rob van Essen


"Nu moest het eens gebeuren, terwijl ik van u wegga, dat de Geest des Heren u wegnam, ik weet niet waarheen" 1 Kon. 18:12


Je zult toch maar in de schoenen van Obadja staan!

De schrijver van het boek koningen geeft een goed getuigenis van hem: ‘Obadja was iemand die de Here zeer vreesde’.

Zijn naam betekent dan ook: ‘dienaar van JHWH’". Er wordt van hem verteld dat hij van zijn jeugd af aan de Here vreest. En de Here vrezen, dat wellicht ten overvloede, is niet bang zijn voor God, maar respect en eerbied voor God en Zijn geboden hebben. Deze Obadja is hofmaarschalk aan het hof van Achab.

En dat is werkelijk geen benijdenswaardige positie. Het betekent dat hij de voorraadkamers van het paleis beheert. Er gaat niets in of uit of het is van zijn handtekening voorzien. En in een tijd van droogte, als er gerantsoeneert moet worden, dan zal men soms ook wel tegen hem geklaagd hebben. Alsof het zijn schuld was dat de buikriem aangehaald moest worden.

Zo kunnen mensen bij een vereniging ook op de penningmeester mopperen als die waarschuwt dat de bodem van de kas in zicht raakt. Terwijl hij toch niet anders doet dan het geld dat we samen bijeenbrengen, namens ons beheren. Hofmaarschalk Zalm weet er momenteel van mee te praten: in tijden van schaarste de slechte boodschap moeten brengen dat het minder moet.

Obadja is er in de loop der jaren getuige van geweest hoe de invloed van Izebel is toegenomen. Alles wordt ondergeschikt gemaakt aan de dienst aan de Baal. Heel de staf van het koninklijk paleis bestaat zo langzamerhand uit vriendjes en vriendinnetjes van Izebel. Zij zijn de 'profeten' die van de tafel van Izebel eten. Profeten - dat moet haast wel een spottende benaming zijn voor dat stelletje opvreters, die het in deze tijd van droogte aan niets ontbreekt.

‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’ - nee, van hen hebben Achab en Izebel geen oppositie te vrezen.


Van wie ze wel tegenstand krijgen, dat zijn de profeten van de Heer. Zoals het echte profeten betaamt, laten zij zich de mond niet snoeren. Ze blijven waarschuwen tegen de Baädienst. Izebel probeert deze opstandige beweging met wortel en tak uit te roeien en daarin is ze aardig geslaagd. Maar ze had eens moeten weten dat haar eigen hofmaarschalk, de beheerder van de koninklijke voorraadkamers, lid was van de ondergrondse. Hij heeft honderd profeten verborgen in grotten en onderhoudt hen - met gevaar voor eigen leven - met water en brood. Daar is moed voor nodig en stalen zenuwen. Want vanuit hun onderduikadressen blijven ze hun illegale blaadjes de wereld in sturen En onderwijl moet hij in het paleis de indruk wekken een trouw dienaar van Achab te zijn. En onderwijl moet hij in het paleis de indruk wekken een trouw dienaar van Achab te zijn. Hij zal ze wel eens bezworen hebben vooral voorzichtig te zijn, want stel dat zij gearresteerd worden, dan loopt hij ook gevaar als bekend wordt hoe ze door hem van voedsel worden voorzien.

Een soort burgemeester in oorlogstijd: z'n positie gebruikend om zoveel mogelijk mensen te kunnen helpen. Maar hoever kun je gaan in zo'n situatie? Hoe vuil maak je je handen?

Kun je God zo wel dienen? En vaak heeft hij zich vast afgevraagd of hij toch niet in dienst van het Baalsysteem staat: doet hij meer goed dan kwaad, of is de grens bereikt?


Nee, dan Elia, de profeet. Die als een bliksemschicht Israels geschiedenis binnenkomt en Achab de wacht aanzegt! De profeet die niets te maken heeft met halfhartige compromissen. Hij hoeft niet heen en weer te balanceren om Achabs gunst te behouden zonder de Heer ontrouw te worden En in de hitte van de vervolgingen vlucht hij buitenslands en duikt onder bij de weduwe in Sarfath.

Maar niet allen worden geroepen om Elia's te zijn: soms zouden we wel als zo'n Elia willen zijn. Precies te kunnen kiezen tussen goed en kwaad, tussen de dienst aan God of de afgoden. Ons afzonderen en ons daarbij door God geleid weten of 'buitenslands’ gaan, waar we ontlast zijn van de dagelijkse lastige keuzes die de Obadja's moeten maken. Geen vergrijzings-perikelen, geen noodzaak een afweging te maken tussen privacy en veiligheid, tussen cultuur en investeren in onderwijs. Maar heeft Jezus zelf niet gebeden dat we niet uit deze wereld weggenomen, maar erin bewaart zullen worden voor de boze?!

Het lot van mensen zoals wij is dat we geen profetische glansrol kunnen spelen, want behalve veel goed doen we ook veel kwaad.

Ik zou een boek vol kunnen schrijven over al het goede dat u als plichtsgetrouwe burgers in arbeid en vrijwilligerswerk hebt gedaan. . Maar zelf weet u ook maar al te goed over ons uit de weg gaan van keuzes, onze zonden van nalatigheid. Ellendige mensen zijn we: we weten met ons verstand wat goed is, maar toch doen we het kwade!

We zijn gevangenen van de strukturen waarin we zitten.

Dienaren van God en tegelijk in dienst van de mammon.

Vrijwillig en onvrijwillig tegelijk? Een mens moet toch leven? Er moet toch brood op de plank komen en het liefst nog wat beleg erop ook. En terwijl we auto blijven rijden, zijn we lid van Natuurmonumenten. Terwijl we Max Havelaar koffie drinken, voeren we een hardvochtig vreemdelingenbeleid. Terwijl we protesteren tegen bezuinigen op de zorg, klussen we er zwart bij en onthouden de overheid de premies waarmee de solidariteit waar gemaakt zou kunnen worden. En we moeten erg oppassen om geen profeten van de Baal en de Asjera te worden, die niet alleen van de tafel van Izebel eten - dat deden de profeten ook die verborgen gehouden werden door Obadja! - maar ook nog haar woord spreken. Mensen die zich geschikt hebben in het onvermijdelijke en niet meer lijden onder de gescheurdheid van het bestaan.


Om dat te voorkomen zendt God Zijn profeet.

Een profeet is iemand die ons onze keuzes helder voor ogen stelt. Het gaat er niet om dat Elia schone handen houdt. Zou hij dat zelf zo gevoeld hebben? Hij heeft de weduwe en haar zoon in het leven gehouden, maar niets kunnen doen voor de vervolgde profeten. In zijn schuilplaats kon hij niet verhinderen dat ze afgeslacht werden door Izebel Aan Obadja hadden ze in Israel wat dat betreft meer. Maar Obadja kan niet zonder Elia: die door de Geest van God gedrevene. Ineens staat hij daar weer.

‘Senkrecht von oben’ verschijnt hij als het ware aan Obadja en Achab.

 Obadja zoekt samen met Achab naar plekken waar nog wat water en gras voor paarden en vee te vinden is. Ze zijn ieder een verschillende kant opgegaan. Na de begroeting krijgt Obadja de opdracht tegen Achab te zeggen: Elia is er.

Maar daar heeft hij niet veel zin in!

Zeg Elia, wil jij mij dood hebben?

Achab heeft heel de wereld af laten zoeken naar jou. En nu moet ik hem melden dat ik jou gezien heb. Maar stel dat jij straks weer nergens te vinden bent omdat God je ik weet niet waarheen stuurt, dan krijg ik het op mijn boterham.

Ja, wat Obadja denkt is wel te begrijpen.

Zo ongrijpbaar als God is, zo ongrijpbaar zijn Zijn profeten. Ze kunnen het namens God zo mooi zeggen, maar de gewone man zit met de gebakken peren. Dan laat God hem de kastanjes uit het vuur halen. En dat is niet eerlijk. Heeft hij niet de profeten van God verstopt en met water en brood verzorgd?

Prachtige geboden in die bijbel, maar wij moeten in deze weerbarstige wereld de kastanjes uit het vuur halen. Wel, hoezeer hij God wil dienen, levensmoe is hij niet.

Maar dan zweert Elia plechtig dat hij zich aan Achab zal vertonen. Ware profetie onttrekt zich niet aan de verantwoordelijkheid en laat zich niet door angst regeren.

 Zoals ook Jezus, onze grote Profeet en Hogepriester, het Woord dat Hij sprak met de inzet van Zijn leven waar maakte.


En zo staat Elia even later voor Achab. Hij wordt begroet met de woorden: Zijt gij daar, gij die Israel in het ongeluk stort! ‘Beroerder Israëls’! Onruststoker!

Ja, de boodschapper krijgt de schuld van het slechte nieuws. Nog steeds is het Achab niet duidelijk dat hij zelf verantwoordelijk is voor het oordeel dat Israel treft. Hij die samen met Izebel de baäls is nagelopen. Slaafs de weg van het meeste profijt is gegaan, ten koste van de zwakken. Ten koste van de eer van Gods Naam.

Maar hij krijgt een nieuwe kans: de profeet is immers tot Achab gezonden omdat God regen wil geven. En daarom de opdracht die Elia geeft: Laat heel Israel bijeenroepen naar de berg Karmel, ook de profeten die van de tafel van Izebel eten. Daar, op de Karmel, wordt het volk voor de keuze gesteld.

Er moet duidelijk worden wie koning is over Israel: de HERE of de Baal. En Achab krijgt een nieuwe kans.

 

We sluiten af met naar Obadja te kijken.

Voor hem was het, evenals voor Elia, van het begin af aan duidelijk. Hij heeft zich steeds, waar er voor mensen gekozen moest worden, een dienaar van de HERE betoond. Hij heeft menig gebod gebroken, daar in het paleis van Achab. Gelogen en gestolen, omdat hij het niet aan kon zien dat er van de tafel van Izebel niets afviel voor de arme Lazarussen.

Gelogen en gestolen heeft hij. Zoals in de oorlog Gereformeerde Nederlanders het er moeilijk mee hadden, dat ze liegen moesten tegen de Duitsers als ze Joden hielpen onderduiken. En wat hij uit de voorraadkamer gebruikte voor de profeten, dat ontvreemdde hij van de bestemming die Achab ervoor had. Tegelijk was hij voor de oppervlakkige buitenstaander een collaborateur, die ze in hun harten wellicht luidkeels veroordeelden.

Maar dat verhinderde hem toch niet te handelen zoals hij deed. Barmhartigheid was hem meer waard dan uiterlijke, wettische onberispelijkheid.

En zo wijst Obadja, in de spanning tussen macht en onmacht, ons een troostvolle weg. Zonder Elia echter, die ons op de cruciale momenten voor de keuze stelt, zouden we kunnen vergeten dat het compromis op zich zelf genomen geen toekomst heeft. Het gaat erom dat we, waar het erop aan komt, kiezen voor God. Niet hinken op twee gedachten. Als Obadja zich in de ontmoeting met Elia beroept op z'n goede daden, dan overtuigt hij de profeet daarmee niet. Nu moet er gekozen worden. In vertrouwen op het woord van de profeet moet hij naar Achab gaan. Hier is geen compromis mogelijk: alleen wie zijn leven durft verliezen kan het winnen.

In laatste instantie vallen we terug op de belofte van Israëls God die ons bestaan rechtvaardigt. Zijn barmhartigheid roemt tegen het oordeel. Het oordeel dat anderen over ons menen te kunnen vellen, maar ook het oordeel waarmee ons eigen hart ons soms veroordeelt. Want God is meerder dan ons hart.

Lezingen: 1 Kon. 18:1-19, Lucas 16:19-31