"Zeg niet ‘de tijd gaat voorbij', gij gaat voorbij", zei de kerkvader Augustinus lang geleden. Daaraan moest ik denken nu
de eerste vier maanden in Den Haag al weer achter mij liggen.

Dat ‘voorbij gaan" komt heel dicht bij als vrienden of familie je ontvallen. Straks is het jouw beurt. Een vreemde
gewaarwording vind ik ook hoezeer, met het overlijden van bekende politici en journalisten, de wereld waarin je volwassen
werd, voorgoed ‘voorbij' blijkt te zijn. Anderzijds worden mensen tegen wie je opkeek, omdat ze tien, twintig jaar ouder
waren dan jij, ‘tijdgenoten op ooghoogte'. Samen deel je gebeurtenissen en herinneringen die je maakten tot wie je bent.
In de gemeente zijn voorgangers, zoals alle mensen, voorbijgangers. Pas kort voorganger in Loosduinen, kleven de jaren in
Amsterdam en Utrecht mij nog zeer aan. Maar uiteindelijk overstijgt de Kerk waarin we zijn ingedoopt, iedere locale
begrenzing en behoren we samen tot de ‘Familia Dei'.
"Kerk in de Buurt" zijn is voor mij wezenlijk, maar kan daar niet in opgaan. De Kerk is per definitie grensoverschrijdend:
zonder mensen als Franciscus, Bonhoeffer of Kwame Bediago zou geloven inmiddels voor mij ondenkbaar zijn. En
uiteindelijk is er natuurlijk de Naam waar niemand aan kan tippen: Jezus Christus. Gisteren, heden en in de toekomst is
Hij dezelfde: betrouwbaar, beeld van de onzichtbare God, ons aller Broeder.

Een immer actuele vraag
Wat het belijden van die Naam betekent, zal hoop ik steeds weer de vraag zijn die we onszelf stellen. Niet alleen op de
kring over het synodale rapport waarmee ik deze maand begin, al hoor ik tot - tot verbazing van velen - tot de malloten die
muziek in het dogma hoort. Ook in het gaande houden van de lofzang belijden we de Naam, zingen we tegen de bierkaai
van de vanzelfsprekendheden en onze traagheid in. Het samen werken aan een beleidsplan voor onze wijkdiaconie is een
kans die ik met graagte heb aangegrepen. Juist in de relatie liturgie-diaconie kunnen we niet om de vraag heen wat het
betekent Jezus Christus als Verlosser te belijden. Lofprijzing zonder dienst verijlt, aan dienst zonder lofprijzing vertillen we
ons.
Als iemand die altijd weer gefascineerd wordt door geschiedenis, ervaar ik de gesprekken tijdens huisbezoeken als heel
waardevol. Zo maar het vertrouwen van mensen te krijgen om hun persoonlijke geschiedenis met jou te delen, is een groot
geschenk. En passant hoor je veel over Den Haag, over kanseltijgers, gesloten kerken, wonen ‘op het zand' of ‘op het veen'
en de gedaanteverandering die de binnenstad onderging. In zulke gesprekken treft het mij vaak hoezeer het geloof in
Christus, ondanks alle veranderingen in geloof en cultuur, een bron van inspiratie voor mensen is gebleven. Er waren ook
gesprekken met mensen voor wie geloof en kerkgang alle vanzelfsprekendheid verloren hadden, maar die het waagstuk van
het gesprek toch aangingen. Zulke contacten bepalen je eens te meer bij de vraag wat het betekent Jezus Christus in deze
tijd, alle vanzelfsprekendheden voorbij, te belijden.

Niet meer dan humaniteit?
Naast de gestructureerde dienst in pastoraat en diaconie, is er in de gemeente het ‘gewone' omzien naar elkaar. Een
bloemetje voor een zieke, even aanwippen voor een praatje, op iemands kinderen passen, samen aanschuiven aan een
open maaltijd. Ooit zei ik in een interview dat ik al gelukkig was als de gemeente onderdak mag bieden aan vogels van
velerlei pluimage. "Gemeente als herberg" heet dat tegenwoordig. Uit mijn evangelische vriendenkring kreeg ik de reactie
dat dit toch wat laag was ingezet: het gaat toch om meer dan humaniteit?! Mijn reactie daarop was - en is - dat de ware
humaniteit ons in Jezus is geopenbaard. Als de gemeente de plaats mag zijn waar mensen kunnen ontdekken dat God in
hen geloofd, is dat voor mij een wonder van de eerste orde! Zeker, wij gaan voorbij, maar we zijn niet waardeloos. God
spant de eeuwige koepel van zijn liefde over onze eindigheid en maakt ons tot Zijn bondgenoten. Geloof ze niet, die zeggen
dat geloof en kerk hun tijd gehad hebben. Jezus Christus, dezelfde, gisteren, heden en in eeuwigheid.
(Februari 2002)


Doordrenkt van bloed en offers

Als ik naar de leeftijd van Henk Steunenberg vraag, noemt hij mij zijn geboortejaar en datum. Snel rekenen leert mij dat hij
net 79 is geworden, een mooie leeftijd voor een praktiserend tandarts ("Ik neem geen nieuwe patiënten meer aan", zegt hij
haast spijtig).
Als zijn wijkpredikant heb ik hem leren kennen als een trouw kerkganger, die heel intens meeleeft in de dienst. Na een
groothuisbezoek, over "zin" in het leven, vertrouwde hij mij toe dat hij met het ouder worden steeds meer moeite krijgt deze
chaotische werkelijkheid te laten rijmen met zijn geloof. Daarom was ik nieuwsgierig te weten wat de bijbel in het leven van
deze gereformeerde broeder betekende en nog betekent.
Naar zijn vroegste herinneringen aan de bijbel gevraagd, lijkt zijn blik zich binnenwaarts te richten. "Ik zie mij dan weer op
de knie zitten bij mijn moeder, als ze mij de verhalen uit de kinderbijbel voorlas. De verhalen van Jezus en dat wij een
schaapje van Jezus mogen zijn". En dan was er de kleuterschool waar de juf meeslepend vertelde over Mozes en het
gevecht tussen David en Goliath. "Je zag het gebeuren!" Op de christelijke lagere school begon iedere dag met gebed en
een bijbelverhaal en iedere zaterdag werd de weeksluiting gehouden in het gymlokaal, waar gezongen en uit de bijbel
verteld werd.
"Toen mijn vader veertig jaar getrouwd was, heb ik nog gememoreerd wat een diepe indruk de Oudejaarsavonden op mij
gemaakt hebben. Ieder jaar las vader enkele minuten voor twaalf de 90e psalm: Here, Gij zijt ons een toevlucht geweest....
". "Ik ken hem haast uit mijn hoofd". "Moeder bracht mij naar bed en bad voor mij en vertelde uit de bijbel. Wat was dat een
veilige wereld. Vader, moeder en de dominee wisten alles en je was bang voor de politie".
De jongelingsvereniging, iedere zaterdagavond van acht tot half elf, was ook ontzettend belangrijk voor mij. Maar daar kreeg
ik toch wel al moeite met het geweld in de bijbel". "De bijbel is waar", wat betekent dat? Wat moest ik met die barbaarse
geschiedenissen, waarin mannen, vrouwen en kinderen en vee op Gods bevel gedood moesten worden? De bijbel is
doordrenkt van bloed en offers. "Je denkt te veel", zeggen vrienden wel. "Lees de psalmen dan, die zijn prachtig". Maar ook
daarin gaat het er vaak ruig aan toe!
"Waarom ik toch elke avond mijn bijbel open sla voor ik naar bed ga? Om de leer van Jezus, om de waarheid van de
verzoening. Als dat niet waar is, wat blijft er dan nog over? Om kruis en opstanding gaat het, om dat steeds weer te horen
kom ik in de kerk". De kerk als moeder, ze blijft ons van Jezus vertellen, de herder die Zijn leven voor zijn schapen gaf.
Ook een verhaal van bloed en offers, maar anders.
(Utrecht, 1998)

De vreemdeling is als u

Nederlanders in den vreemde, een onderwerp waar heel wat grappen over gemaakt kunnen worden. Vele malen ben ik met
groepen naar Duitsland en Italië geweest (een aantal reisbureaus zijn voortgekomen uit zulke escapades van de
reislustige dominee) en het is prachtig te zien hoe vooroordelen tijdens zo'n reis bevestigd en ontmaskerd worden
.

In het buitenland kun je soms aan den lijve ondervinden hoe het is om in een andere cultuur niet zo vreselijk welkom te
zijn. Ik denk aan die keer dat we in Rome tegenover het Pantheon zaten te eten met ons gezelschap. Halverwege de
maaltijd kwam de ober - die blijkbaar vond dat we het te lang maakten - nam de broodmandjes vast mee en kieperde het
stokbrood op tafel. Of neem de vrouw uit mijn gezelschap die in een volle winkel keurig op haar beurt wacht, maar ziet dat
iedereen voor háár beurt gaat. "Zeker omdat ik een buitenlander ben!", roept ze mij verontwaardigd toe. Maar thuis zegt ze
altijd dat de ‘medelanders' zo vlug aangebrand zijn en ten onrechte menen dat ze gediscrimineerd worden. Zij is het ook
die een winkelmeisje in Rome, dat haar Nederlands niet verstaat, steeds luider toeschreeuwt, blijkbaar in de
veronderstelling dat een gemis aan Italiaanse woorden gecompenseerd wordt door het volume waarmee je het Nederlands
uitspreekt.
Al vakantie vierend zijn er momenten dat je wenste even onzichtbaar te kunnen worden. Ik denk aan het gezelschap dat,
vroeg op de dag, al weer trek in koffie had (we blijven Nederlanders). M'n vijfentwintig reisgenoten marcheerden een
restaurantje in en zochten
luidruchtig een plaatsje. Ik stond op het punt mij ook te installeren, toen plotseling heel de groep weer overeind kwam en
verontwaardigde kreten slakend- "Belachelijk, wat ze hier voor een kof koffie vragen!" - het pand verliet.. Mij restte slechts
een hulpeloze blik naar de kelner te werpen, die zijn tafeltjes nog nooit zo kort bezet zag, en mijn prijsbewuste gezelschap
te volgen.
En toch, kijk uit met vooroordelen, want mensen vallen ook mee! Een gast uit mijn gezelschap laat in Napels een tasje
met paspoort en geld op een terrasje liggen waar we iets genuttigd hadden. Een paar honderd meter verderop, grote schrik
en ijlings terug! De eigenaar wacht hem glimlachend op. Hij had het tasje zien liggen en achter de kassa gelegd. Of neem
die ontzettend aardige man in de bus van Napels naar Portici, die ons gezellig keuvelend gezelschap waarschuwt voor
zakkenrollers. Mijn vrouw liet in een Napolitaanse supermarkt haar portemonnaie liggen, maar ook hier had de cassière
zich er zorgzaam over ontfermd.
Soms heb je als toerist het idee dat men je alleen ziet als een potentiële bron van legale en illegale inkomsten. En heus, ik
zou een schandalig kroniekje kunnen schrijven over wisseltrucs, berovinkjes op straat en te hoge taxiprijzen. Daar
tegenover staat echter een zee van gastvrijheid en hartelijkheid! Variërend van gratis medische hulp, een uitnodiging met 30
man te blijven eten bij leden van een Toscaanse Pinkstergemeente of snelle hulp nadat mijn reisgezelschap de thuisvlucht
had gemist. Ga dus gerust op vakantie: de vreemdeling is net als u!
Den Haag, December 2001)




COLUMNS
bewegelijk
Liefde die onze eindigheid
overkoepelt