ELRO-nummer: AA7501 Zaaknr: 99/1142
Bron: Rechtbank Zutphen(Rechtspraak.nl)
Datum uitspraak: 22-08-2000
Soort zaak: bestuursrecht
Soort uitspraak: uitspraak
1000 schriftelijke
uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Enkelvoudige kamer
voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.:
99/1142
UITSPRAAK
in het geding
tussen:
A, wonende te B, eiser,
en
het college van
burgemeester en wethouders van Eibergen, verweerder.
1.
Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 oktober
1999, nr. 1686.
2. Feiten
Bij besluit van 3 april 1996
is aan eiser op grond van de op de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG)
steunende Verordening voorziening gehandicapten van de gemeente Eibergen
(hierna: de Verordening) een vervoersvoorziening toegekend waarvan de
hoogte is afgeleid van het geldende normbedrag voor een tegemoetkoming in
de kosten van het gebruik van een eigen auto ten bedrage van ¦1.703,40 per
jaar. Aan die toekenning lag ten grondslag een advies van het Regionaal
Indicatie Orgaan, waaruit blijkt dat eiser in verband met
incontinentieproblemen geen gebruik kan maken van het in de gemeente
Eibergen bestaande systeem van collectief vervoer noch van een taxi. Over
1997 en 1998 is eiser op diezelfde grondslag een vergoeding van ¦ 1.703,40
toegekend. Vanaf december 1997 heeft eiser ook de beschikking over een
rolstoel die door zijn echtgenote wordt voortgeduwd. Daarnaast kan hij
zich bij goed weer per fiets verplaatsen.
Bij schrijven van 3 maart
1999 heeft eiser verweerder verzocht om een tegemoetkoming in zijn vervoerskosten voor het jaar 1999. Bij
brief van 24 maart 1999 is eiser bericht dat geen voorschot zal worden
verstrekt in verband met een voorgenomen wijziging van het Besluit
financiele tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten. Hiertegen heeft
eiser bij schrijven van 15 april 1999 een bezwaarschrift ingediend bij
verweerder. Bij besluit van 23 juni 1999 heeft verweerder het
bezwaarschrift ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen
beroep ingesteld.
Bij brief van 17 juni 1999, verzonden op dezelfde
datum, heeft verweerder eiser medegedeeld dat het beleid met betrekking
tot vervoersvoorzieningen in het kader van de WVG ingaande 1 juli 1999 op
een aantal onderdelen gewijzigd wordt. In verband daarmee is eiser
verzocht vóór 27 juni 1999 aan te geven of hij in aanmerking wenst te
blijven komen voor een tegemoetkoming ten bedrage van maximaal f 1.703,40
per jaar. In dat geval dient hij gebruik te maken van een taxi en wordt de
tegemoetkoming uitbetaald op declaratiebasis.
Als eiser ervoor
kiest om gebruik te maken van een eigen auto of van vervoer door derden
en/of geen declaraties wenst in te dienen, dan zal hem een tegemoetkoming
worden verstrekt van uiteindelijk ¦640,-- per jaar in 2001. Bij wijze van
overgangsmaatregel zal de hem eerder toegekende tegemoetkoming geleidelijk
worden afgebouwd in die zin dat deze over de periode juli tot en met
december 1999 ¦1.450,-- op jaarbasis beloopt en voor het jaar 2000
¦1.000,--. De keuze voor deze optie brengt mee dat eiser over geheel 1999
recht heeft op een financiële tegemoetkoming ten bedrage van
¦1.576,70.
Hiertegen heeft eiser bij schrijven van 21 juni 1999 een
bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Daarin heeft eiser aangegeven dat
hij nog steeds geen gebruik kan maken van een taxi of van het collectieve
vervoerssysteem en derhalve op eigen vervoer is aangewezen en daarom in
aanmerking wenst te blijven komen voor een tegemoetkoming van f 1.703,40
per jaar.
Bij brief van 13 oktober 1999 heeft verweerder de
bezwaren van eiser voorzover gericht tegen de in het schrijven van17 juni
1999 aangekondigde beleidswijziging conform het advies van de
Adviescommissie Recht en Burger van 21 september 1999 niet-ontvankelijk
verklaard en de bezwaren voorzover gericht tegen de gevolgen van deze
beleidswijziging ongegrond verklaard.
3.
Procesverloop
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld op de
in het schrijven van 21 december 1999 vermelde gronden. Verweerder heeft
de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift
ingezonden. Vervolgens hebben partijen hun standpunten schriftelijk nader
uiteengezet.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 juni 2000,
waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mw. G. van Leeuwen,
medewerkster van SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer. Verweerder heeft zich
laten vertegenwoordigen door mr. J. Koopman en K.M.H.
Olieslager.
4. Motivering
Gelet op hetgeen namens eiser
in beroep is aangevoerd gaat de rechtbank ervan uit dat het zich
uitsluitend richt tegen de in het bestreden besluit vervatte beslissing
tot ongegrondverklaring van zijn bezwaarschrift.
De rechtbank
stelt vervolgens vast dat tussen partijen niet in geschil dat eiser op
medische gronden geen gebruik kan maken van het in de gemeente Eibergen
bestaande collectieve vervoerssysteem en evenmin daadwerkelijk gebruik kan
maken van een taxi. Daarvan uitgaande moet het gestelde in de brief van
verweerder van 17 juni 1999 worden opgevat als een kennisgeving van een
besluit tot verlaging ingaande 1 juli 1999 van de eerder aan eiser
toegekende tegemoetkoming in zijn vervoerskosten tot f 1.450,-- op
jaarbasis over 1999 en tot f 1000,-- op jaarbasis over 2000. Dit besluit
is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Ter beoordeling staat
derhalve of dit laatste besluit in rechte kan standhouden. Daartoe wordt
als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 3.1, onder c, sub 3, van de
“Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Eibergen 1996” kan de
door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening bestaan
uit een tegemoetkoming in de kosten van gebruik van een taxi of een eigen
auto. In artikel 3.2, onder c, van het Besluit financiële tegemoetkomingen
voorzieningen gehandicapten is bepaald dat voor de tegemoetkoming in de
kosten van het gebruik van een eigen auto of vervoer door derden een
normbedrag van ¦640,-- op jaarbasis geldt, wanneer aantoonbare beperkingen
als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief
vervoerssysteem onmogelijk maken. De ten aanzien van eiser toegepaste
overgangsregeling is neergelegd in artikel 3.2 onder i van voornoemd
Besluit. Het collectief vervoerssysteem in de gemeente Eibergen draagt de
naam Mobimax.
Onder e van voornoemd artikellid is bepaald dat voor
een tegemoetkoming in de kosten van het daadwerkelijk gebruik van een taxi
een maximum bedrag van ¦1703,40 geldt op jaarbasis, wanneer aantoonbare
beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief
vervoerssysteem onmogelijk maken. Uitbetaling vindt plaats aan de hand van
betaalbewijzen.
De rechtbank overweegt dat het gemeentebestuur de
ruimte toekomt om naar eigen inzicht invulling te geven aan de hem
ingevolge de WVG opgedragen taak om te zorgen voor (vervoers)voorzieningen
voor ter plaatse wonende gehandicapten, waarbij het echter wel gehouden is
verantwoorde voorzieningen als omschreven in artikel 3 van de WVG aan te
bieden. Ten aanzien van vervoersvoorzieningen betekent dat dat ter plaatse
wonende gehandicapten daardoor ten minste in staat gesteld moeten worden
om in hun directe woonomgeving in aanvaardbare mate hun sociale contacten
te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alle dag.
In het
verweerschrift is uiteengezet dat een gehandicapte die gebruik kan maken
van een taxi met een tegemoetkoming van f 1.703,40 per jaar in staat wordt
gesteld - uitgaande van taxikosten van f 2,50 (Mobimax-tarief) en f 3,10
(taxitarief exclusief starttarief) per kilometer - ongeveer 550 tot 680
kilometer af te leggen. Met ditzelfde bedrag kon voor 1 juli 1999 door
degenen die waren aangewezen op vervoer per eigen auto circa 2600
kilometer per jaar worden verreden en met een tegemoetkoming van f 640,--
circa 1000 kilometer. Met de verlaging van de tegemoetkoming voor deze
laatste groep is beoogd de voor 1 juli 1999 bestaande ongelijkheid tussen
beide groepen terug te dringen. Ter ondersteuning van zijn besluit heeft
verweerder voorts aangevoerd dat uit de jurisprudentie van de Centrale
Raad van Beroep kan worden afgeleid dat toekenning van een vergoeding voor
500 (taxi)kilometers voldoende is om te kunnen spreken van een adequate
voorziening. Verweerder heeft hierbij verwezen naar uitspraken van de Raad
van 17 september 1996, reg.nr. 95/39, van 7 mei 1997, JSV 1997/224 en van
20 februari 1998, JSV 1998/117.
De rechtbank kan verweerder hierin
niet volgen. Daarbij heeft zij laten wegen dat in eerstgenoemde uitspraak
sprake was van een gehandicapte die in aanmerking was gebracht voor een
tegemoetkoming ten bedrage van f 406,25 per kwartaal en daarnaast gebruik
kon maken van het collectief vervoer. De tweede uitspraak betreft een
weigering tot het verstrekken van een vervangende bruikleenauto aan een
gehandicapte die gebruik kon maken van een taxi en in verband daarmee een
vergoeding ontving voor het gebruik van een taxi of een eigen auto,
terwijl daaruit niet blijkt hoe hoog deze vergoeding was. De derde
uitspraak ziet op een gehandicapte die in staat werd geacht met het
collectief vervoer te reizen en aan wie een budget ter beschikking was
gesteld dat hem in staat stelde daarmee ongeveer 1000 kilometer per jaar
af te leggen. Het beroep op voornoemde uitspraken faalt derhalve.
De rechtbank is van oordeel dat een tegemoetkoming in de kosten
van het gebruik van de eigen auto van f 640,-- op jaarbasis niet kan
worden aangemerkt als een verantwoorde voorziening in de zin van artikel 3
van de WVG, nu met deze tegemoetkoming in (naar mag worden aangenomen)
zowel de vaste als de variabele kosten van het rijden in een auto niet
meer dan circa 1000 kilometer per jaar kan worden verreden.
Steun
voor haar oordeel vindt de rechtbank mede in de uitspraak van de Centrale
Raad van Beroep van 31 maart 2000, USZ 2000/128, waarin die Raad weliswaar
overweegt dat in de (geschiedenis van de totstandkoming van de) WVG geen
beletsel is gelegen om een lager aantal individueel met de auto te
verrijden aantal kilometers dan 2500 als een verantwoorde voorziening in
de zin van artikel 3 van die wet aan te merken doch een tegemoetkoming
geheel gelijk aan die welke (op termijn) aan eiser is toegekend daarmee
wel in strijd acht. Daarnaast is in dit verband nog van belang dat aan de
vaststelling van het onderhavige normbedrag kennelijk uitsluitend
budgettaire overwegingen ten grondslag hebben gelegen en geen onderzoek
naar eisers individuele vervoersbehoefte.
Gelet op het vorenstaande
dienen artikel 3.2 onder c en i van verweerders Besluit financiele
tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten in gevallen als die van eiser
wegens strijd met artikel 3 van de WVG buiten toepassing te blijven.
Daaruit volgt dat het op deze artikelonderdelen berustende bestreden
besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, zodat dit wegens strijd met
artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor
vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank ziet in het
vorenoverwogene aanleiding verweerder te veroor-delen in de kosten die
eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Met
toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank
ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een
wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
Het vorenstaande leidt tot
de slotsom dat beslist moet worden als hierna is aangegeven.
5.
Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
- verklaart
het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt
verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming
van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de gemeente
Eibergen het betaalde griffierecht van ¦ 60 aan eiser vergoedt ;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
¦1.420,--, te betalen door de gemeente Eibergen.
Tegen deze
uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep
worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA
Utrecht.
Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee en in het
openbaar uitgesproken op 22 augustus 2000 in tegenwoordigheid van de
griffier.
Afschrift verzonden op: