Spinachtigen

hooiwagens
kruisspinnen
mijten
schorpioenen

 

Spinachtigen zijn gelede, ongewervelde dieren. Ze hebben 6 paar ledematen en een in tweeën gedeeld lichaam. De bekendste vertegenwoordigers zijn de spinnen en de schorpioenen. Bij de spinnen heeft zich één paar looppoten tot palpen omgevormd. De schorpioenen hebben krachtige vangwerktuigen ontwikkeld.

Met uitzondering van de waterspin die het water leeft,  komen spinnen in alle droge en vochtige leefgebieden op aarde voor. Sommige soorten houden zich bij oevers op en kunnen op het water lopen en zelfs kleine vissen buit maken.

De lichaamslengte van spinnen varieert van 2 mm tot 18 cm. De mannetjes zijn bijna altijd kleiner dan de vrouwtjes.

Een spinnenlichaam bestaat uit een vergroeid kop- en rompgedeelte en een achterlijf. Aan het uiteinde van het achterlijf liggen de spinklieren. Hiermee worden fijne spindraadjes afgescheiden. Daarmee omwikkelen de spinnen hun eieren zodat de beschermt zijn. Andere maken er schuilplaatsen mee.

Vele soorten spinnen maken webben of buizen die ze als vallen voor hun prooi gebruiken. Enkele hebben gifklieren in het achterlijf. Vaak zuigen ze bloed of plantensap op. De looppoten zitten aan het voorlichaam. Voor de palpen bevinden zich de kaakklauwen, deze bestaan meestal uit twee delen. Ook bevinden zich daar drie tot vier paar ogen.

Behalve het spinapparaat bevinden zich aan de onderzijde van het achterlijf ook de opening van het ademhalingsorgaan en de geslachtsopening.

Bij het vangen van een prooi, worden de prooidieren (kleine dieren en insecten) door een giftige beet verlamd. Vervolgens worden ze met spinzijde omwikkeld. Daarna worden ze met een verteringssap vloeibaar gemaakt. Hierna kan de prooi worden opgezogen.

Wanneer het voedsel in het achterlijf in de zogenaamde blindzakken van de darm is aangeland wordt het opgeslagen. De spin kan dan vaak maandenlang zonder eten.

De beet van enkele soorten is ook voor de mens gevaarlijk (zwarte weduwe).

Voor de voortplanting pakt het mannetje wat sperma in zijn kaakpalp. Vervolgens brengt hij het in de geslachtsopening van het vrouwtje in. Er gaat dikwijls een langdurige hofmakerij aan deze bevruchting vooraf.

Tijdens deze hofmakerij laten de mannetjes het web van de vrouwtjes trillen. Soms proberen ze de vrouwtjes ook met gedans te verleiden. Andere mannetjes wikkelen een prooidier in zijde en overhandigen dit aan het vrouwtje. Sommige mannetjes worden na de paring door het vrouwtje opgegeten.

De eitjes worden, nadat ze gelegd zijn, in  zijden bolletjes verpakt. Sommige soorten hangen deze op in een web, andere dragen ze tussen de klauwen mee.

De levensduur van spinnen is heel verschillend. Sommige zijn éénjarig, andere worden meer dan 20 jaar oud.

Over de gehele wereld zijn er meer dan 35.000 spinnensoorten. In Midden-Europa komen in totaal 1100 soorten voor. Belangrijke soorten zijn schorpioenen, hooiwagens en mijten.