Dubh Le Gual
(Zwart Als Steenkool)

Het is van Piccadilly naar het British Museum hemelsbreed niet meer dan een driekwart mijl, maar door de vrijdagavonddrukte schieten we niet op. Ik heb er al vaker aan gedacht om in het centrum maar een fiets te nemen, in plaats van mijn dienstwagen. Maar ja, een hoofdinspecteur behoort zich nu eenmaal gemotoriseerd voort te bewegen.

"Wat ik wilde vragen." richt ik me tot mijn medepassagier. "Ik dacht dat je verteld had, dat die druïden een god aanbaden die je de Heerser van het Voorvaderlijk Land noemde?"

"Het Vooróuderlijke Land." corrigeert Rupert me. "Dat is een bekend probleem, als je geschriften raadpleegt die een vertaling zijn van een eerdere vertaling. Maar aangezien Steven O'Conner de deskundige is op het gebied van het pre-Romeinse Europa, en Groot Brittannië in het bijzonder, kun je zijn benaming als de meest accurate beschouwen."

Ik neem er even de tijd voor een paar bromfietsers, inwendig, te vervloeken, die zich zigzaggend door het drukke verkeer wringen.

"Wie waren dat trio aan de bar?" vraag ik plotseling. Het blijft zo lang stil langs me, dat ik mijn passagier eens aankijk. Giles is duidelijk in een tweestrijd.

"Die drie personen waaraan je refereert zijn, net als ik, leden van een genootschap." begint hij bedachtzaam. "We noemen ons Watchers. We beschouwen het onze taak het, wat jij noemt, bovennatuurlijke in de gaten te houden. En eventueel in te grijpen. Die drie waren leden van de Raad, die hier in de buurt is gezeteld."

"Ik had niet de indruk dat de samenwerking in jullie genootschap echt van harte gaat." merk ik op.

"Hum ja. Onze organisatie bevindt zich momenteel in een soort crisis." bekent hij. "Er is een ernstig verschil van mening, betreffende de manier van werken, tussen de mensen in het veld en het kader."

"Maar ze zijn toch professioneel genoeg om, ondanks dat, je de nodige informatie te geven." zeg ik.

"Maak je geen illusies." bromt Giles. "Ze weten heel goed dat als wij falen, de hele Watchers-organisatie wordt weggevaagd."

Op het moment dat we bij het museum afdraaien vraag ik me af, of ik deze onbekende aspecten van mijn oud studiegenoot wel zo op prijs stel. Dank zij mijn Yard-legatimatie kan ik mijn wagen op het museumterrein parkeren.

We melden ons bij de bewaking, en kunnen zonder problemen doorlopen. Rupert leidt me door gangen en langs trappen, totdat we ons in een groot vertrek onder de tentoonstellingsruimten bevinden. Langs de wanden staan verschillende soorten kasten, en het midden van het vertrek wordt in beslag genomen door een paar tafels.

"Laat eens kijken waar ik moet zoeken." mompelt Giles. "Een zilveren Keltische dolk, of beter, ritueel offermes." Hij trekt een paar laden open en begint door de kaartenbakken te speuren.

"Aah, gevonden!" roept hij al snel uit. "Ik denk niet dat een computer dit sneller had gekund." Ik ben genegen hem gelijk te geven. Maar goed, hij heeft hier dan ook jaren gewerkt.

"Kom." zegt hij. "Ik weet waar we moeten zijn." En loopt de kamer uit. Deze keer dringen we nog dieper door in de ingewanden van het gebouw. Al gauw lopen we tussen onafzienbare rijen met kasten door. Ik ben al lang mijn oriëntatie kwijt, maar Rupert twijfelt geen moment en lijkt recht op zijn doel af te gaan.

Plots stopt hij voor één van de ontelbare kasten in één van de eindeloze gangen. Hij opent de beiden deuren en schuift één van de laden open. Een glimlach glijdt over zijn gezicht. Voorzichtig, met beide handen, haalt hij het gezochte voorwerp te voorschijn. Zijn naam, het Licht van de Maan, is zeer toepasselijk. Het massief zilveren lemmet, met ingeslagen Runetekens, verspreidt een koud wit licht. Het bronzen handvat is versierd met Keltische motieven.

"Een prachtig stukje geschiedenis, vindt je niet?" merkt Giles bewonderend op.

"Allemaal mooi en aardig." onderbreek ik zijn gedachten. "Maar als vanavond het grote gebeuren is, wat dat ook wezen mag, kunnen we onze tijd hier beter niet vertreuzelen."

"Hum, natuurlijk, je hebt gelijk." geeft Rupert toe. "Hierlangs."

We nemen dezelfde weg terug zoals we gekomen zijn, denk ik. Ik vertrouw in ieder geval geheel op mijn gids.

We lopen nog maar net in een van de bredere gangen, als totaal onverwacht iets me bij de schouders pakt, en me naar voren drukt. In een reflex maak ik me klein en rol, samen met mijn aanvaller, door. Dank zij deze versnelling verliest hij zijn greep, en wordt de gang in geworpen. Ik maak de rol af en kom weer op mijn voeten terecht. Mijn oude reflexen werken nog goed!

Dan ontwaar ik mijn aanvaller, die een meter of vijf verderop overeind komt. Het bloed bevriest in mijn aderen. Dit wezen is zo bizar dat de eerste paar seconden mijn hersenen niet willen accepteren wat mijn ogen zien. Het is zo'n twee meter groot, en slank en pezig van gestalte. Twee smaragdgroene ogen staan in een kop die nog het meeste lijkt op dat van een hond. Alleen dan dat deze kop bekroond is met een dubbele set hoorns, zoals bij het St. Jacobsschaap. Al zijn deze hoorns dikker. Het hele lijf is bedekt met een dunne oranjekleurige vacht. Zijn onderbenen zijn veel dikker dan bij een mens, en zijn voeten, als je ze zo wilt noemen, zijn twee keer zo groot als bij een man van vergelijkbare lichaamslengte. Zijn handen zijn meer klauwen, zo lang als messen. Het grijnst zijn tanden bloot. Tanden als van een baviaan.

"Zo ontmoeten we elkaar eens, hoofdinspecteur Lynn." spreekt het met een diepe holle stem. "Ik heb me hier al een tijdje op verheugd. Je dacht toch niet dat wij zo dom en goedgelovig zijn als jouw commissaris Quin, hé? Het bleek een goed idee om je te volgen. Vertel me eens Aeron, wat zoeken jij en je saaie vriendje hier? Een mooie antieke vaas? Waardevolle Byzantijnse munten? Of misschien . . . een zilveren dolk?" Als hij met zijn bovenlichaam dreigend naar voren komt, lichten zijn ogen heldergroen op.

Dit maakt mij twee dingen duidelijk; 1- ik weet nu waar de wonden van de verminkte slachtoffers vandaan komen en, 2- deze demon denkt dat ik de dolk heb. Indien ik zijn aandacht lang genoeg kan vasthouden, heeft Giles een kans om met deze dolk te ontsnappen. Ik trek mijn revolver en richt het op dit wezen.

"Je bent gearresteerd op verdenking van meervoudige moord." bijt ik hem toe. Zijn spottende lach galmt door de ondergrondse gangen.

"Idioot!" snauwt het, en komt op me af. Zonder een moment te aarzelen haal ik de trekker twee keer achter elkaar over. De 9mm kogels slaan in zijn borst in, en hij stopt. Eventjes. Met een grauw springt het op me af, en onmiddellijk vuur ik mijn resterende patronen af. Hoewel elk schot raak is, hebben ze nauwelijks effect. Ik krijg een klap die me een paar meter verderop tegen een muur aan smijt. God dat doet pijn! De inslagen zijn duidelijk zichtbaar in de romp van dit mormel. Maar ze schijnen hem niet te deren.

"Je kunt ons niet stoppen." sart het monster. "Je bent zo dicht bij, maar toch nog niet dicht genoeg. Vanavond roepen mijn broeder en onze dienaren tientallen van ons, die al meer dan twee millennia naar de Hel zijn verbannen, op om weer te heersen over dit oude land. En weet je wat het mooiste is Lynn? Het mooiste, het beste, is dat een van mijn broeders weer over deze aarde kan lopen dank zij het bloed van jouw drie kinderen!"

Het is alsof ze me met een hamer in mijn gezicht slaan. Ze hebben mijn kinderen!

"We hebben hen, samen met jouw jeugdige Amerikaanse gasten, uitgenodigd voor onze party." vervolgt het. "Zo gauw ik jullie twee gedood heb, zal ik hen persoonlijk de keel afsnijden."

"Jij doet niets, jij smerig vuil stinkend ongedierte." schreeuwt Giles. Waarom is hij niet gevlucht toen hij de kans had? Nu sterven we allebei.

"Jij blijft met je gore poten van mijn beschermelingen af." tiert hij voort, terwijl hij, al schuddend met zijn vuist, op de demon toe loopt. Begrijpt hij dan niet dat hij geen enkele kans heeft, denk ik vertwijfeld.

"Kijk eens aan. Onze boekenworm wil spelen." spot het gedrocht. "Kom maar. Pak me dan als je kan." Het gaat gebukt staan en wacht Giles op, zijn kop met hoorns draaiend als een Spaanse stier.

"Ik sla je rottende tanden door het hele gebouw heen." dreigt Rupert als hij vlak bij zijn opponent is.

Deze schat de afstand in en haalt met zijn kop uit voor een stoot naar Giles buik. Echter, vlak voor de hoorns Ruperts darmen openscheuren draait deze snel uit de stootrichting. De hoorns missen hun doel op maar een paar decimeters, maar het is genoeg. Nog voordat het monster de opwaartse beweging kan stoppen, komt van achter Giles onderarm het zilveren lemmet tevoorschijn. Met een snelle achtvormige beweging snijdt hij twee keer door de hals van het verraste wezen. Het zwarte bloed gutst uit zijn keel. Verbijsterd grijpt het met één klauw naar zijn keel, en probeert met de andere zijn doder te pakken. Maar Rupert is al buiten zijn bereik gestapt, en de demon zakt al rochelend in elkaar.

"Zoals je ziet werkt het uitstekend." zegt de boekenworm opgelucht.

Het duurt even totdat het tot me doordringt dat we niet alleen nog leven, maar dat we bovendien een echte, onvervalste, authentieke demon hebben gedood. Mijn hele idee van de realiteit staat op zijn kop. Een echte demon! Giles theorieën waren geen gebazel.

"Alles goed?" vraagt deze bezorgd, aangezien ik nog steeds tegen de muur op de grond zit.

"Ja ja. Het gaat." mompel ik als ik overeind kom. De rechter helft van mijn gezicht doet flink pijn, en mijn ribben hebben een harde klap gehad. Een snel onderzoek vertelt me dat ik niets gebroken heb, en ook geen interne verwondingen lijk te hebben.

Dan valt mijn oog op de overblijfselen van het monster. Het lijk smelt als roomijs onder de hoogtezon. Binnen een minuut is van het wezen geen spoor meer te bekennen. Eigenlijk maar goed ook. Dit voorkomt een heleboel lastige vragen.

"Mijn kinderen! Onze kinderen!" roep ik uit. "Ze hebben onze kinderen. We moeten ze vinden." Giles knikt ernstig en leidt me naar de uitgang.

Het gaat niet meer om mijn carrière of trots. Het gaat om het enige wat mijn leven zin en inhoud geeft.

| Titelblad | Vorig hoofdstuk | Volgend hoofdstuk |
| Buffy pag. |