DE DUIVEL DOET NIET MEER MEE

 

De verkondiging op Zondag Invocavit

Mattheüs 4:1-11

preek in de Evang.-Lutherse Gemeente Dordrecht op 13 februari 2005
lees ook de preek van vorig jaar op Invocavit

De duivel, wie is dat toch en wat geloven we er van...
Vorig jaar heb ik Luther geciteerd; die zei: ‘Wat een mens aan kwaad mee kan maken, is zo reëel en tastbaar, dat, zegt Luther, er wel een satan zijn moet.'
Laat me een paar minuten met grote sprongen door de geschiedenis van het denken over de duivel gaan. Het is om te proberen er achter te komen, waar het geloof aan de duivel vandaan komt.

Een speurtocht naar de herkomst van de duivel is geen grapje. Het brengt ons tot de begin-vragen, de vragen naar de oorsprong van het boze. Waar komen het onrecht en de pijn, de vernieling en de kwaadaardigheid toch vandaan...?
In de grijze oudheid maakten de mensen daar niet echt een probleem van. Alles kwam bij God vandaan, ook het kwaad. Denk aan Job, toen hij berooid op de mestvaalt gezeten was, zijn schurftige huid krabbend met een potscherf. ‘Zouden wij het goede aannemen van God, en het kwade niet?' Aldus Job.
Je hoort het ook van veel Moslims, toen de zeebeving voor Sumatra zo vele slachtoffers maakt. ‘Allah is groot en wijs, wie kan hem begrijpen. Nu deze ramp ons getroffen heeft, zwijgen wij en aanvaarden de wil van Allah.'
Ook het zedelijke kwaad, de boosaardigheid en het slechte dat mensen uithalen, daarvoor gaf men 3 - of 2½ duizend jaar geleden geen aparte verklaring.
We lezen tot onze verbijstering in de verhalen over koning David, dat het God was die David aanporde om een stommiteit te begaan. Maar, een paar honderd jaar later, komt er een herschrijving van die Davidsverhalen. We vinden ze in de Kroniekenboeken.
Wat lezen we daar? ‘De satan porde David aan... !'
In die tussenliggende jaren zijn er Israelieten geweest die aanstoot namen aan die eerste tekst. ‘Nee, dan kan God niet geweest zijn, dat moet iets of iemand anders zijn geweest. Een tegenstander van God. Satan.' Het woord satan betekent tegenstander.
Zo zie je in de laatste eeuwen voor Christus de duivel ten geestelijken tonele verschijnen.
Waar komt die nou ineens vandaan...? Was hij er dan altijd al, maar zagen ze hem toen pas...?
Nee, zó kunnen we er niet over spreken.

Wij hebben behoefte aan beelden, voorstellingen, plaatjes bij wat we denken en geloven. We horen dat ook in het onderwijs van Jezus. Wanneer Jezus de hel beschrijft, spreekt hij van de worm die mensen aanvreet en vlammen die aldoor mensen aan het verbranden zijn. Net zo is de duivel een plaatje, een voorstelling van wat iets of iemand op een niveau waar wij geen zeggenschap over hebben.
Er zijn kerkmensen die nemen aan dat de duivel een soort boze schaduw áchter hen is. Je hebt een kwelduiveltje evenzeer als je een beschermengeltje hebt.
Hier herhaal ik wat u een jaar geleden hebt kunnen horen in de preek op deze zondag.
Ieder mens heeft zijn/haar eigen duivel.
Die duivel past zich griezelig precies aan, zodat hij inderdaad mijn satan is, of uw satan, of van wie ook.
We horen vanochtend de drie verzoekingen waaraan de Christus Jezus werd blootgesteld. Ook hier past de satan zich feilloos aan bij het eigene van de Christus Jezus. Het evangelie immers verkondigt hem als het levende Woord Gods, een tempel niet met handen gemaakt, en de openbaring van de Heere-God in zijn nabijheid, in zijn volk.
Ieder zijn eigen duivel... maar die van Jezus is wel een heel geraffineerde. Met de nauwe betrokkenheid op de gewijde Schrift en de Allerhoogste Heer tracht de duivel hem te verstrikken en af te brengen van zijn opdracht in het leven.

Bemoediging en troost heeft dit verhaal ons ook te bieden: de Christus Jezus staat beschermend vóór ons, plaatsvervangend als het gaat om de overwinning op de satan. Want alléén kunnen wij ons deerlijk vergissen in onze strijd tegen het kwaad.

Ieder heeft zijn/haar eigen duivel, die heel trefzeker en in telkens nieuwe schakeringen en varianten ons probeert te doen verzaken aan onze opdracht, onze roeping, onze verantwoordelijkheid als naaste.
Alleen door vast te houden aan onze verantwoordelijkheid, ontsnappen we aan het gevaar van het psychologiseren -- dat alles waar we naar geluisterd hebben, enkel gaat over iets dat zich voltrekt in onze ziel. Je ontkomt aan psychologisering, door ook het verband met de bevrijding van Israël vast te houden. Een heel volk bevrijd tot het doen van gerechtigheid, dan ook bevrijding van de enkeling: elk mens in het volk van God mag vrij zijn van de boze macht in hem/haar die afleidt van de weg van vrijheid.

Het kwaad bevestigt ons in ons eigen ik. Dan sta ik in het middelpunt, de hele wereld draait om mij. Wanneer het mij niet zint, roep ik: iedereen is tegen mij...! Zo zal ik geen naaste meer zijn, geen mens die de ander naastbij is.

Maar ook een overdreven angst kan zelfzuchtig zijn.
Misschien past een populair versregeltje hier nog het beste bij:
‘Een mens lijdt ‘t meest het onheil dat hij vreest.'
Het volledig op jezelf aangewezen zijn zonder het licht van de hoop. Het eigen ik tussen zwarte muren.
Het is juist dat eigen ik dat het aanknopingspunt is van mijn duivel – en bij u van uw duivel.
U en ik hebben een voorstellingsvermogen, een macht der verbeelding, en die wordt ingeschakeld door het kwaad. Laat het nu niet meer zijn een wezen met horentjes en de poten van een bok, de duivel blijft een werkelijkheid op een niveau anders dan dat van het verstand of van het gevoel.
De Christus Jezus kon zich met een beroep op de h. Schrift verzetten tegen de boze, deze ongrijpbare verbeelding.
Hij was een mens als u en ik, en daarom dat ook in hem die kwaadwillende verbeeldingskracht probeerde, hem op een dwaalspoor te brengen. Maar de Christus heeft overwonnen! De prediking van de apostelen is duidelijk: de Christus was zonder zonde, hij heeft zich op geen enkele manier laten afbrengen van het rechte spoor en van het juiste doel.
Zo is hij uniek en kan hij worden verkondigd als een door God gegeven mens; gegeven aan ons, om voor ons uit te gaan, in de frontlinie van de strijd tegen het kwaad.

Het is maar goed dat dit ons wordt aangezegd, want: wij zijn al te ontvankelijk, al te kwetsbaar voor het kwade. Wij hebben te weinig zelfkennis en zelfkritiek. Heel het chaotische wereldgewoel, met al zijn misbruik, verspilling, bedrog en geweld wordt indirect ook door ons in stand gehouden. Wij laten ons het hoofd op hol brengen, denkend dat het allemaal wel goed zit. Dat is die boze verbeeldingskracht die ons een schijnwereld schept en een drogbeeld voor ogen schildert.

Goddank, de Heere-God komt tot ons, om op mensen-niveau de overwinning te behalen in zijn strijd tegen het boze.
In Jezus is Hij mens geworden in ons midden.
De Kerk getuigt van de Christus als van de overwinnaar, de levende Heer die mens temidden van de mensen heeft willen zijn in Jezus Christus.
Ten behoeve van ons, en voor ons uit is hij opnieuw de confrontatie aangegaan. Eerst in eigen boezem; de boze verbeelding die in hemzelf het heft in handen wilde nemen.
Christus, onze voorloper, is voor ons uit en voor ons, ten behoeve van ons, de confrontatie met de boze aangegaan. Achter hem aan delen wij, op menselijke maat, in Christus' overwinning

TERUG NAAR DE INHOUDSOPGAVE