Ontstaan
van het Landschap
Om beter te begrijpen wat er
zoal te zien is als je door de polders gaat, is het goed om iets
te weten over hoe dat landschap ontstaan is. Hieronder zijn in
het kort een aantal belangrijke
elementen van deze ontwikkeling beschreven. Vanwege het
'breukpunt' tussen de natuurlijke
ontwikkeling en het menselijk ingrijpen, ca. 1000 jaar geleden,
wordt het onderstaande stuk in
die twee grote periodes vertdeeld.
1. De natuurlijke ontwikkeling tot ca de 11de eeuw na Chr.
In vogelvlucht door de miljoenen jaren
De aarde is weliswaar een kleine 5 miljard jaar oud, maar
Nederland is geologisch gezien een jong land. Het is
hoofdzakelijk opgebouwd uit zg. 'tertiaire' en 'kwartaire'
afzettingen. Met het Tertiair wordt het tijdvak van 65 tot 2
miljoen jaar geleden aangeduid en met Kwartair de laatste periode
van een kleine 2 miljoen jaar. Daarbij speelden de laatste
ijstijden een grote rol. De voorlaatste ijstijd wordt Saalien
genoemd en duurde van 200.000 tot 130.000 jaar geleden. Tijdens
de koudste periode binnen het Saalien was een groot deel van
Europa, tot ongeveer halverwege Nederland, bedekt met ijs.
Zwerfkeien, in het noorden en oosten van ons land en rond het
IJsselmeer, zijn door de gletsjers vanuit Scandinavië naar ons
land getransporteerd. Een aantal heuvels in Nederland zijn
zogenaamde stuwwallen van de binnenschuivende gletsjers. De
Utrechtse Heuvelrug, zich uitstrekkend van Naarden / Huizen tot
Rhenen, met een max hoogte van bijna 70 m, is daar een mooi
voorbeeld van. De voorlopig laatste ijstijd heet het Weichselien
en duurde van 100.000 tot 10.000 jaar terug. Het is de tijd
waarin onze verre voorouders door de toendravlaktes, die
Nederland en de drooggevallen Noordzee bedekten, dwaalden. De
gletsjers kwamen dit keer niet tot Nederland, maar de invloed die
van het ijs uitging op het klimaat uitte zich wel degelijk.
Naar
boven
Na de laatste ijstijd
Aan het eind van de laatste ijstijd, zo'n 10.000 jaar geleden,
ligt de Noordzee dus grotendeels droog. De Rijn stroomt ergens
bij de Doggersbank in het deels bevroren Noordzeewater. Als dan
de temperatuur langzaam weer gaat stijgen, smelten de ijskappenn
en loopt de Noordzee van lieverlee vol. De zeespiegel stijgt
verder en hier in de buurt stijgt het grondwaterpeil, zodat grote
gebieden drassig worden en bovendien overstromen de rivieren,
omdat ze nog geen dijken hebben, vaak heel grote gebieden.
Hierdoor vormde zich op het toen aan de oppervlakte liggende
zand, uit resten van rietplanten en struiken, een laag veen,
'basisveen' genoemd. Overigens, dat zand ligt op sommige
plaatsen, bijv. bij Hilversum, nog steeds aan de oppervlakte,
maar elders, bijv in de omgeving van Vinkeveen, op een diepte van
6-8 meter onder het maaiveld. Door de alsmaar stijgende zee
spiegel drong de zee over dit veen steeds verder het land binnen
en ca 6000 jaar geleden lag de kustlijn niet ver ten westen van
Woerden. Over het eerste veen werd toen zeeslib afgezet. Doordat
in de eeuwen daarna steeds meer duinen ter hoogte van de huidige
kustlijn werden gevormd, werd de zee steeds meer buiten gesloten.
Hierdoor kwam een eind aan de klei afzetting, De beddingen van de
kreken groeiden dicht en het water werd steeds voedselarmer en
zoeter waardoor er mos en heide gingen groeien. Dit heeft enkele
duizenden jaren geduurd waardoor op de klei, of direct op het
basis veen, een meters dikke laag veen is ontstaan, en daarmee de
veenmoeras gebieden.
Naar
boven
Veranderingen in de loop van het water
In de periode voordat de rivieren, zoals de Rijn, bedijkt werden,
hadden deze zeer veel vertakkingen, die zich kronkelend een weg
baande door het moerasgebied. Ieder voorjaar overstroomden ze,
waardoor het meegevoerde materiaal (grind, zand en klei) in deze
overstroomde gebieden werd afgezet. Langs de oevers ontstonden
hierdoor, vooral uit klei bestaande, zg. oeverwallen. Omdat de
loop van de rivier zich vaak heeft verlegd, kan dit zich over een
breed gebied uitstrekken. Dit wordt de stroomgordel van de rivier
genoemd.
Voor wat betreft de Rijn, deze is in het jaar 1122 bij Wijk bij
Duurstede afgedamd. Het water wordt vanaf dat moment richting zee
gevoerd via de Lek. De Rijn, achter de dam Kromme Rijn resp. Oude
Rijn genoemd, is alleen nog van belang voor afvoer van het water
uit de regio. Door verzanding van de monding bij Katwijk kon het
water hier na verloop van tijd toch niet goed weg en dat leverde
weer de nodige problemen op.
De Hollandse IJssel onderging in 1285 hetzelfde lot, deze werd
toen door graaf Floris V afgedamd bij Klaphek, in de buurt van
Nieuwegein. Ook hier leidde dit tot verzanden en daardoor
allerlei consequenties voor de afwatering van de regio
Naar
boven
Vroegste bewoning
Voor zover er sprake is van bewoning van deze streek is dat dan
vóór de 11 eeuw na Chr. bijna uitsluitend op de verhoogde
oeverwallen binnen de stroomgordel van een rivier. Zo ook de
nederzetting van de Romeinen in Woerden vanaf de 1ste tot en met
ca het eind van de 4de eeuw na Chr. Ook de vroegere buurtschappen
in de omgeving van Woerden, zoals Barwoutswaarder, Rietveld, De
Bree, Houtdijk, s'Gravensloot, Polanen, Catterbroek en Kromwijk
liggen op dit soort stroomruggen en een aantal waren al bewoond
vóór de ontginningen. Overigens, het transport van mensen en
goederen vond, tot een paar honderd jaar geleden (bijna)
uitsluitend over water plaats
Naar
boven
2. Het grootschalig ingrijpen van de mens vanaf de 11de eeuw na Chr.
Eerste ontginningsfase: bedijking en ontwatering
Het
bedijken van de grote rivieren is aan het eind van de
11de eeuw begonnen. Door deze bedijking werden de
waterstromen meer en meer gefixieerd en kwam er een eind
aan de natuurlijke ontwikkeling van stroomruggen. Tot de
10e eeuw lagen de nederzettingen uitsluitend op de hoger
gelegen stroomruggen. Naast het aanleggen van dijken gebeurde er nog iets anders dat blijvende invloed had op het landschap. De bisschop van Utrecht en de graaf van Holland gaven het land ter ontginning uit aan zogenaamde kolonisten, de Cope-ontginningen. Grote percelen onontgonnen gebied (de cope) werden volgens een vaste maatvoering ingedeeld in hoevematen en uitgegeven aan ondernemers in ontginningen. Een hoeve is 6 voorling (ca 1250 m) lang en 30 Stichtse roeden (ca 113 m) breed. Deze indeling zie je heden ten dage nog overal terug in het landschap. In het plaatje hiernaast is dit voor een klein gebied ten noorden van Woerden te zien. Als u op het plaatje klikt krijgt u een groter kaart (1000x1000 pixels, ca 200kb). Deze kaart komt uit een publicatie van Berendsen en Cortenraad van 1983. Vanuit een ontginningsbasis -een natuurlijk water of een wetering of dijk- zette men de breedte van de hoeve in de wildernis uit. De Coper gaf de hoeve uit aan kolonisten die dan aan weerszijde van het perceel ontwateringssloten groeven tot de lengte van 1250 m en daarna het land gingen ontginnen. Rondom het ontginningsblok werden kades opgeworpen om het water uit aangrenzende gebieden te weren. Deze kades werden later als houtkaden beplant. Daarvan zijn er een groot aantal ook heden ten dage terug te vinden, bijv de Hollandse kades tussen Kamerik en Kockengen. In de 11e t/m 14e eeuw is op deze manier het hele veenmoerasgebied in oostelijk Zuid Holland en westelijk Utrecht ontgonnen en in gebruik genomen. |
Strijd tegen het water
Met de ontginning begon ook de zorg voor de
waterhuishouding. Het ontwateren en afvoeren van het overtollige
water was in het begin geen probleem. Omdat het veengebied nog
boven de zeespiegel lag, stroomde het overtollige water vanzelf
door de sloten en weteringen naar de rand van het veenmassief.
Deze waterafvoer ging voor een deel via Oude Rijn. Dit leidde,
door de gebrekkige afvoer naar zee in de buurt van Leiden tot
overstromingen. Om die reden werd er door Holland in de 12de eeuw
een dam bij Swadeburg (nu Zwammerdam) gebouwd. Hierover is heel
wat te doen geweest, maar uiteindelijk is men toch tot
acceptabele afspraken over de uitwatering gekomen
Door de ontwatering van de veengebieden kwam ook een doorgaand
proces van inklinken op gang waardoor het niveau van het land
daalde. De 'spontane' afwatering uit de begin periode viel
hierdoor weg. Vanaf het begin van de 15de eeuw, maar soms pas in
de 17de eeuw, werd dit steeds meer opgelost door een polder te
omdijken en met behulp van windmolens het overtollig water omhoog
te malen en 'op een boezem uit te slaan'. Bij het verder
inklinken was het later soms nodig om het water zover omhoog te
voeren dat een 2- ,3- of zelfs 4-traps bemaling moest worden
ingevoerd. De nog werkende molenviergang bij Aarlanderveen is in
deze uniek in de wereld
Een nog groter
probleem was het 'buiten de deur' houden van het buitenwater.
Vanuit het Zuiden was er steeds de dreiging van de overstromende
Lek en van het Noorden uit de vernietigende kracht van het
binnendringende water van de Zuiderzee.
Ook Woerden en de omgeving hebben daar de gevolgen van
ondervonden. Een paar jaartallen uit de 15e, 16e en 17e eeuw
waarbij ook Woerden direct in de problemen kwam zijn 1496,1508,
1509, 1514 en 1624 t. g. v. Lekdijk doorbraken en 1570, 1625 en
1675 door het wegslaan van de IJ en/of Zuidezee dijken. Verder
moeten nog apart doorbraken in 1575 en 1672 genoemd worden omdat
de wateroverlast waar Woerden toen mee te maken kreeg veroorzaakt
werd door hert opzettelijk doorsteken van de dijken. In 1575
gebeurde dat om Woerden en Oudewater te ontzetten van de
belegering door de Spanjaarden. In 1672 probeeren de Fransen de
'Hollandse Waterlinie truc' tegen de Hollanders te gebruiken door
de Lekdijk door te steken.
Voor het gezamelijk
bestrijden van deze bedreigingen zijn al in de 14de eeuw een
aantal hoogheemraadschappen gevormd. Zo ook in 1323 het
grootwaterschap van Woerden, waarschijnlijk n.a.v. Lekdijk
doorbraken in 1321 en 1322.
Naar
boven
Droogleggingen
Vanaf 2de helft 18e eeuw is men begonnen een aantal van
de veenplassen die ontstaan waren door de turfwinning weer leeg
te pompen. Bijvoorbeeld in 1764 de Bovenkerker polder (ten
noorden van Uithoorn). De droogmaking van de polder Eerste
Bedijking (ten noorden van Mijdrecht) begon in 1791 maar het
duurde door allerlei tegenslagen tot ca 1840 voor het zover was.
Ook een groot deel vande plassen rond Zevenhoven werden tussen
1796 en 1806 weer drooggelegd
Meestal is makkelijk te herkennen of een polder een drooggemalen
veenplas is, omdat deze polders over het algemeen 'strakker' en
'leger' zijn.
Door het droogmaken zijn ook enkele aardkundig interessante
effecten zichtbaar geworden. De oorspronkelijk lager liggende
kreekruggen zijn door het afgraven van het veen en na de
droogmaking nu als verhoging in het landschap zichtbaar.
Naar
boven
Huidige landschap
De in de voorgaande paragrafen beschreven ontwikkelingen
m.n. de ontginningen, de turfwinning en de droogmakingen zijn het
meest bepalend geweest voor het landschap zoals we dat nu kennen.
Deze zaken zijn nog heel erg makkelijk terug te vinden in de
omgeving. Ook veel huidige namen herinneren nog aan de cope
ontginningen, zoals Teckop, Gerverskop, Williskop, enz.
Naar
boven
Toekomstige ontwikkelingen
Voor het gebied ten noorden van de Oude Rijn is er het
plan 'De Venen in 2020'. Dit heeft tot doel een betere toekomst
voor de landbouw en volop recreatie mogelijkheden in het gebied
te realiseren. Voor meer informatie hierover kunt u het beste naar de website van de Stichting Ontwikkeling de
Venen gaan.
Links
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Streekarchieven Nederland
Streekarchief
Rijnstreek (werkgebied: gemeentes Bodegraven, Montfoort,
Reeuwijk, Woerden)
Nationaal archief
Archiefnet
Alles over molens
Informatie over
aardkundige waarde, geodiversiteit en geotoop
Veenmuseum Vinkeveen
Stichting de Bovenlanden
Historische vereniging 'De
Proosdijlanden'
Stichts-Hollandse Historische Vereniging
Naar
boven
Literatuur:
Berendsen, H.J.A.(1982), De genese van het landschap in het
zuiden van de provincie Utrecht, een fysisch-geografische studie.
Dissertatie Utrecht
Linden, H van der(1955), De Cope. Bijdragen tot de
rechtsgeschiedenis van de openlegginmg der Hollands Utrechtse
laagvlakte. Dissertatie Utrecht
Rinsma, E.J. (1986), De Ronde Venen . . .een omgekeerde wereld:
wel en wee van boeren, schippers en verveners in een waterland.
Canaletto. Alphen a/d Rijn
Gottschalk, M.K.E., Stormvloeden en rivieroverstromingen in
Nederland, Delen I, II en III, Assen 1971-1
Eind augustus 2003
is er door de Gemeente Woerden nog een interessant boekje over
deze materie uitgebracht :
Haartsen, A (2003), Het land van Woerden, Gemeente Woerden
Naar
boven