Stralingshygiëne |
Hoofdstuk |
IONISERENDE STRALING |
Naamgeving van Ioniserende straling |
Ioniserende straling (IS) wordt zo genoemd, omdat deze straling in staat is atomen te ioniseren. Dit verschijnsel kan in het kort als volgt worden verklaard: | |
|
Figuur 3. Het eenvoudige atoommodel |
De maat voor de energie van de straling De grootheid voor de energie is de fotonenergie. Deze wordt uitgedrukt in de eenheid elektronvolt. In het algemeen wordt straling met een fotonenenergie groter dan circa 34 elektronvolt (eV) gerekend tot de ioniserende straling, zie onderstaande figuur 4. Het ontstaan van ioniserende straling wordt hierna behandeld. | |
Figuur 4. De fotonenergie, Ioniserende- en niet-ioniserende straling. | |
STRALINGSSOORTEN | |
Figuur 5. Bronnen van ioniserende straling |
Oorsprong van ioniserende straling
Ioniserende straling kan vrijkomen uit radioactieve (instabiele) stoffen in de vorm van alfa-, bèta-, gamma- en neutronenstraling of combinaties daarvan en ook als röntgenstraling uit toestellen (zie figuur 5). |
Radioactieve stoffen Onomstotelijk is komen vast te staan dat alle radioactieve stoffen op den duur weer stabiel worden. Wanneer instabiele atomen overgaan naar een stabielere toestand (vervallen), wordt de overtollige energie in de vorm van straling uitgezonden. Deze straling wordt ioniserende straling genoemd. Hierbij onderscheiden we de volgende stralingssoorten (zie ook figuur 5):
|
Toestellen Röntgenstraling kan ontstaan in toestellen waar in vacuüm elektronen door hoge spanningen worden versneld en door botsing worden afgeremd (zie figuur 6). Dit gebeurt "gewenst" in met name medische röntgentoestellen. Op plaatsen waar spanningen groter dan circa 5000 Volt worden toegepast kan dit effect ook als "ongewenst" neveneffect optreden, de zogenaamde "parasitaire röntgenstraling". Denk hierbij aan kleuren-TV's, radar- en zendinstallaties voor hoge vermogens. Deze röntgenstraling verdwijnt weer als het toestel wordt uitgeschakeld. |
Figuur 6. |
GROOTHEDEN BIJ RADIOACTIEVE STOFFEN | |
Activiteit Indien in een instabiele stof in één seconde één atoom vervalt, noemt men de activiteit van deze stof één Becquerel, zie figuur 7. Kenmerken radioactieve stoffen. Halveringstijd De halveringstijd ( T½) is de tijd waarin de helft van een bepaalde hoeveelheid radioactieve stof zal vervallen. Er bestaan radioactieve stoffen met een halveringstijd van fracties van een seconde, tot uren, dagen, maanden, jaren, eeuwen en miljarden jaren. |
Figuur 7.Grootheden bij radioactieve stoffen |
Figuur 8. Het verval van 1 gram radium | |
In het volgende hoofdstuk wordt de natuurlijke of "achtergrondstraling" besproken. |