Oefeningen voor de
techniek 1-6
|
terug/of
naar: index (7-12)
(13-18) (19-24)
(25-29) |
Inhoud
1 Met 2-tallen (basistechniek)
2
Met 2-tallen (pass-setup-smash)
3
Met 3-tallen (pass)
|
|
4 3-tal
(3e onder handen nemen)
5 2-, of
3-tal (bal vlak over net)
6 2-, of
3-tal (ook verplaatsen)
|
Klik op de
miniatuurtjes om deze te vergroten!
|
1
Baloefeningen met 2-tallen
(basistechniek)
1. Vingers bovenhands “warm” spelen.
2. Speler bij het net
speelt bovenhands, speler in achterveld onderhands; onderhands technisch: armen
vooruit (bal + armen zien), door de knieën gaan, één voet voorzetten.
3. Speel de bal links
en rechts van je partner = steeds komen tot een goede uitgangshouding
= “achter” de bal.
4. Oef.3 moeilijker
maken door lager aan te spelen, ook “prikbal” en “smash”.
|

top
|
2
Baloefening met 2-tallen
(pass-setup-smash)
1. Om beurten
speel je een:
“pass” -
“setup” - “smash”.
2. De een
“smasht”, de ander speelt onderhands (verdedigt) de bal recht omhoog. daarna
hoog bovenhands terug spelen naar de eerste, die “smasht” dan weer.
Na verloop van tijd wisselen van functie.
Doel van de oefening: Zorgen
dat ballen in de verdediging en de passing, niet te dicht bij het net vallen, of
zelfs er over gaan (dit gebeurt nl. tamelijk vaak).
|
|
3
Baloefeningen met 3-tallen (pass)
* denk bij onderhands spelen aan de techniek (= steeds achter de bal komen)
1.
A springt op en werpt met 2 handen bovenhands de bal over ‘t net naar
B; B passt (technisch correct) de bal naar positie A1; A (onder net
door) vangt af (en gaat terug onder net door); nu de beurt aan C.
2.
Idem, aanwerpen moeilijker maken:
- naast de speler - strakker - met “smash”.
|

top
|

3.
Speler in ‘t midden geeft nu een set-up (recht omhoog); de
“achterspelers” komen naar
voren en “smashen” (= moeilijk).
Na de “aanval” gaat de aanvaller onder het net
door, om de verdedigde bal tot setup te verwerken, daarna weer in het
achterveld.
|
|
4
Baloefening met 3-tallen
(de derde onder handen nemen)
2 spelers hebben een bal. Eén van hen,
neemt de speler zonder bal
“onder handen”. Zodra de bal wegspringt, neemt de andere speler (met bal)
de taak over (de eerste haalt de weggesprongen bal weer op) enz.
Na verloop van tijd wisselen de functies.
|

top
|
5
Baloefeningen met 2-, of 3-tallen
(bal vlak over het net)
1.
Tweetallen bij het net (elk aan een kant); één werpt de bal vrijwel
loodrecht omhoog, zodat deze precies
op de netband daalt; beide spelers blok en duw.
2.
Hetzelfde 2-tal; nu staat er één bij het net, de ander in het
achterveld aan de overkant. De laatste werpt, of speelt de bal met een
hoge boog juist over het net.
De ander maakt direct een aanval en scoort !
|
|
6
Baloefeningen met 2-, of 3-tallen
(ook met verplaatsen)
1.
bv. 3-tal, 2 met bal; de 3e speler moet om beurten de bal van
speler A dan weer de bal van B spelen. (na verloop van tijd wisselen van functie).
2.
Met verplaatsen: In twee groepen (aan beide zijden van het net)
a. Speler A speelt bovenhands
naar B, B speelt terug
naar
A. B verplaatst nu naar B1. A speelt opnieuw bovenhands naar B1.
Deze speelt weer terug naar A. B1
loopt terug naar positie B. A Speelt opnieuw naar B. B terug naar A. Daarna
speler C ipv B. Na X minuten één plaats verder.
|

top
|

b.
In de diagonaalpositie onderhands terug spelen.
c.
Nu in de diagonaal met “smash” aanspelen. |
|