13
Oefeningen met 3-tallen
(Mocht er een viertal bij zijn dan met bal nalopen, zie 13A)
1.
1 = A speelt de bal
naar B
2 = B speelt terug naar A
3 = A speelt naar C
4 = C speelt naar B
5 = B speelt terug naar C
6 = C speelt weer naar A
7 = A speelt weer naar B enz.
|

top
|
2.
Als punt 1, maar B geeft alleen “sprong set-ups”.
3.
Idem, + C speelt onderhands als de bal van A komt en A speelt
onderhands als de bal van C komt.
4.
B geeft een korte sprongset-up (in het midden dus), A en C moeten
steeds in komen lopen, opspringen en de bal tippen naar de ander, daarna
weer achteruit, of doorlopen (zie 14).
5.
Komt de bal van B (set-up), dan A en C “smashen”.
|
14
- Het eventuele 4-tal speelt als volgt:
(vervolg van oef.
13)
Bij A beginnen met twee spelers, bij B en bij C met één. De
voorste A speelt naar B en krijgt hem daarna terug. Nu speelt A naar C
en loopt de bal na. C speelt nu de bal naar B en krijgt hem ook terug.
Dan speelt C naar de 2e A en loopt de bal na, enz. B
is dus het vaste punt, rouleert niet mee en wordt na verloop van tijd
gewisseld.
|

top
|
15
Oefeningen met 3-tallen
(setup geven aan buitenste 2)
1.
Bovenhands spelen met bal nalopen (begin dus waar 2 staan, enz..)
2.
Idem onderhands
3.
Eentje blijft staan in het midden en geeft steeds een set-up aan
degene die haar juist toespeelde. Nadat je dan een set-up hebt gekregen,
speel je de bal niet naar degene in het midden, maar naar haar aan de
overzijde. Maak hier een spelletje aanvallen
en verdedigen van.
|
16
Oefeningen voor de techniek,
die ook
de conditie sterk
aanspreken
- 3 stations, voor 3x
een 3-tal -
1.
2 spelers hebben een bal, de derde niet. De 2 met bal spelen om
beurten de
nr.3 aan en voeren daarbij de moeilijkheidsgraad langzaam
“grensoverschrijdend” op.
2. Het tweede
3-tal oefent aan weerszijden van het net binnen het 3 meter-gebied.
Eén is spelverdeler voor beide kanten. De beide anderen verdedigen op
de vrije
netspelers-positie en vallen dus om beurten aan op de set-up van de
spelverdeler.
|

top
|
3.
Van het derde 3-tal hebben er ook 2 een bal. Eén van hen begint
nr.3 aan te spelen, deze speelt uiteraard terug. Ga net zolang hiermee
door (wel/ook steeds
moeilijker maken), tot de bal wegspringt. Op dit moment neemt de tweede
speler met bal de taak van de eerste over, ook tot de bal
wegspringt, de ander heeft inmiddels haar bal weer opgehaald en
neemt het weer over enz.
- We gaan
2 minuten door met de opdracht en wisselen dan intern (binnen het
3-tal).
-
Na 6 minuten wisselt de opdracht als geheel; (wisselen op teken
van de trainer).
|
17
Oefeningen met 3-tallen
(lopen om stilstaande speler)
1.
Na spelen de bal nalopen. Eerst
bovenhands, daarna onderhands.
2. A speelt de bal naar B en loopt om B heen,
gaat dan vóór B staan.
B speelt naar C. C speelt naar A
(die immers vóór B staat). A speelt terug naar C en loopt nu om C
heen, enz.
Het is dus alléén A die loopt. (regelmatig
wisselen van functie).
Eerst weer alles bovenhands.
2a De
"lopende" speler (A) speelt alles onderhands terug.
|

top
|

3. Als punt 2,
maar steeds als er op A gespeeld wordt, dan wordt er “gesmasht”
(rustig opbouwen). A blijft dus
lopen om B en C heen.
|