De helft van Nederland wordt gebruikt als grasland en verreweg het grootste deel van het grasland wordt als weide gebruikt voor vee. Dit grasland bestaat vaak uit grassoorten, die snel groeien, zoals Engels raaigras. Door regelmatige bemesting met dierlijke mest of kunstmest kan er 5 tot 6 keer per seizoen gemaaid worden. Dit wordt gedaan om in de winter het vee gebaald gras of kuilgras te kunnen geven. In de moderne veeteelt is er in het weiland meestal geen ruimte voor andere planten en worden paardebloemen, pinksterbloem, boterbloem en veldzuring bestreden.
Alleen in weilanden, die weinig bemest worden en waar geen onkruidverdelgers worden gebruikt, krijgen andere planten een kans. Hiervoor wordt vaak met de betreffende boer een beheersovereenkomst gesloten.
Dieren
Naast het feit dat bij het gras zich ook planten
spontaan kunnen vestigen is het weiland van groot belang
voor de weidevogels, zoals de kievit, grutto,
veldleeuwerik en scholekster. En van de kraaienfamilie
de roek, kauw en zwarte kraai. Ook de zwaluwsoorten als
boerenzwaluw en huiszwaluw kunnen we in de weide
aantreffen.
Ook een aantal andere dieren weten de weide te vinden
zoals de veldmuis, de hermelijn, de wezel en de mol.
Bovendien zijn er ook talrijke insecten te vinden als
bijvoorbeeld de langpootmug, kniptor en hooivlinder. Het
is duidelijk dat de weide hierdoor meer is dan alleen
een noodzakelijke verblijfplaats voor het vee.