Een onfortuinlijke reis Schipper Jan Klinkert kreeg op 4-4-1707 een zeebrief voor het schip "de Livornese Galleij". Waarschijnlijk zou hij niet zijn uitgevaren als hij geweten had wat hem boven het hoofd hing. Op 16 juni werd "de Livornese Galleij" genomen door Algerijnse kapers. Het is niet bekend wat er met de schipper is gebeurd, maar meestal werd die als eerste vrijgekocht. De bemanning bleef als slaaf achter in Algiers. Het is bekend dat er voor enkelen van hen een collecte werd gehouden in Amsterdam. Beatrix Jacobs probeerde geld bijeen te brengen voor haar man Marzen Abrahamsz, de onderstuurman van het schip. Hetzelfde deed de in Blokzijl woonachtige Roelofje Lubberts voor haar man Jurriaen Hendriksz. Voor het vrijkopen van de timmermansjongen Pieter Lubbertsz Ruijter probeerde zijn moeder Angenietje Janse voldoende geld te verzamelen. Helaas waren hun acties tevergeefs, want deze mannen konden niet worden opgespoord in Algerije. Alleen de chirurgijn Hans Adolph Douco uit Holstein werd gevonden door kapitein Schrijver van de Admiraliteit van Amsterdam. Hij wist hem in 1731 los te kopen voor 900 Algerijnse pecos. Hans Adolph Douco kon na 24 jaar eindelijk naar Amsterdam terugreizen, hoewel er daar waarschijnlijk niemand op hem wachtte. Hij was weduwnaar en kinderen had hij ook niet. Bronnen: ARA, Admiraliteitscolleges, nr. XXV Collectie Schrijver, inventarisnr. 8; "De admiraliteit van Amsterdam in rustige jaren, 1713-1751", J.R. Bruijn, Amsterdam 1970. 8 januari 2000 intro 1706 1707 1708 1709 1710 1711 1712 1713 1714 1715 1716 1717 1718 1719 |