De familie Verduijn uit Delfshaven

Arij Egbertsz Verduijn had een dochter Maartje en vier zoons: Egbert, Jacob, Arent en Jan. Jacob zat in 1687 gevangen te Algiers. Zijn vader beloofde de Amsterdamse koopman Dirck Mels f 1000,- , als hij erin zou slagen om Jacob weer vrij te krijgen. Dit lukte, en Jacob Verduijn kon zijn zeevarende carrière voortzetten. Hij bracht het tot schipper bij de VOC. Voor de kamer Delft voerde hij het bevel op de Schoonderloo en op de Wassenaar.

Zijn broer Jan Verduijn (ca. 1662-1736) was equipagemeester van de VOC voor de kamer Delft (zie de croniek van Delfshaven). Samen met zijn vrouw Maartje Pieters van Pavie (1660-1744) werd hij begraven in de St. Anthonykerk te Delfshaven.

Egbert Arijsz Verduijn was schipper van "de drie Koningen", waarvoor hij in 1706 en 1713 een Amsterdamse zeebrief kreeg. Het schip was voor een deel zijn eigendom. Toen Egbert in april 1716 overleed, gaf zijn weduwe Cecilia van Dam opdracht aan de boekhouder en mede-eigenaar Leendert Haasbroek om haar aandeel in het schip te verkopen. Hun zoon Hendrik Verduijn voer ook als zeeschipper.

In 1705 had Hendrik Egbertsz Verduijn de leiding op "de Catarina". Het schip was beladen met kaas, die van Rotterdam naar Bordeaux getransporteerd moest worden. De kaas bereikte Frankrijk echter niet, want het schip werd aangehouden en opgebracht naar Engeland. Later voer Hendrik nog met "de Juffrouw Agatha", "de Anna" en "de Zievetcat". Dit laatste schip had een lengte van 95 voet.

Bronnen: online database Notariële akten Rotterdam, digitale stamboom Rotterdam, archief Directie van de Oostersche Handel en Reederijen (gemeentearchief Amsterdam), Rotterdams Jaarboekje 1918.

12 februari 2005

lijn
intro   1706   1707   1708   1709   1710   1711   1712   1713   1714   1715   1716   1717   1718   1719