schipper Jacob Isaaksz Coningh Jacob Isaaksz Coningh was nog maar een klein jongetje toen zijn vader schipper Isaack Jansz Coningh overleed omstreeks 1666. Zijn moeder Trijn Jansdr. hertrouwde met Jacob Fredericksz, en later nog eens met Marten Cornelisz uit De Rijp. Gelukkig was het vaderlijk erfdeel veilig gesteld: Jacob Coningh kreeg f 900,- toen hij meederjarig werd in 1688. Jacob Coningh was in ieder geval schipper op "de Arent", "de twee Susters" en "de Juffr. Johanna Dorothea". Begin 1708 liep hij met een van deze schepen aan de grond bij Texel. Een aantal Oosterender loodsen schoten te hulp, maar ze slaagden er niet in om het schip vlot te krijgen. Met "de twee Susters" en een bemanning van vijf man voer Jacob in april 1709 naar de Oostzee. Het schip was onbewapend. In juli keerden ze weer terug in het vaderland, met 60 lasten gerst en 20 lasten mout in het ruim. De Amsterdamse koopman Fredrick Philippe d'Orville liet in 1708 het fluitschip "de Juffr. Johanna Dorothea" bouwen op de werf van Jacob Borst. Partenrederij was gebruikelijk: meerdere personen bezaten dan elk een deel in een schip. Maar in dit geval was de heer d'Orville de enige eigenaar. In december 1714 kreeg schipper Jacob Isaaksz Coningh voor de tweede keer een zeebrief voor "de Juffr. Johanna Dorothea". In St. Ubal (Setubal in Portugal) werd zout geladen, en de reis zou naar Der Memel en Pruisen vervolgd worden. Onderweg werd het schip echter door de Zweden genomen. Bronnen: "Op zoek naar Vlielands verleden", archief Directie Oostersche Handel, notarieel archief Texel, notarieel archief Amsterdam. 2 maart 2002 intro 1705 1706 1707 1708 1709 1710 1711 1712 1713 1714 1715 1716 1717 1718 1719 |